Hoofdstuk 06 - Pannenkoeken

Hoofdstuk 6 - Pannenkoeken
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 - Pannenkoeken

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
Lees de tekst.
Ken je een woord niet? Zoek het op!
Zoek niet de hele zin op!
Probeer zelf te lezen, niet met Google Translate.
Schrijf nieuwe woorden op! 

Slide 2 - Tekstslide

Lees de tekst
Paul en Paula staan in de keuken. Paul gaat pannenkoeken bakken voor het avondeten. 'Wil jij de koekenpan pakken?' vraagt hij. Paula pakt de koekenpan uit de kast. 'Ik vind koekenpan een gek woord', zegt ze. 'Pannenkoek, koekenpan, het is bijna hetzelfde!'
Paul lacht. 'Kijk', zegt hij, 'ik bak de pannenkoek in de koekenpan!' Paula lacht ook. 'Nederlanders zijn gek,' zegt ze. 'Maar wel lief!' En ze loopt de keuken uit. 

Slide 3 - Tekstslide

Waarom vindt Paula koekenpan een gek woord?
A
Ze weet niet wat het is
B
Het lijkt op pannenkoek
C
Het is een raar woord

Slide 4 - Quizvraag

Wat gebruikt Paul om de pannenkoeken te bakken?
A
B
C
D

Slide 5 - Quizvraag

Paula vindt Nederlanders niet leuk
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Lees de tekst
Even later is ze weer terug. 'Kijk Paul, hier is de uitnodiging van Sabien, voor het feest van zaterdag.' 'Wie is Sabien?' vraagt Paul. 'Sabien is de buurvrouw!' roept Paula. 'Weet je dat niet meer?'
'O ja, wat dom van mij,' zegt Paul. Hij gooit de pannenkoek hoog in de lucht. 'Gezellig,' zegt hij, 'ik houd van feesten.' En hij vangt de pannenkoek weer in de pan. 

Slide 7 - Tekstslide

Wat krijgen Paul en Paula van Sabien
A
Een kaart voor het feest
B
Een kaartje voor de bioscoop
C
Een kaartje uit Spanje

Slide 8 - Quizvraag

Paul heeft zin in de verjaardag
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Met wat vangt Paul de pannenkoek?
A
Zijn handen
B
Een bord
C
De koekenpan

Slide 10 - Quizvraag

Lees de tekst
Een kwartiertje later zitten Paul en Paula aan tafel. De pannenkoeken smaken heerlijk. Paul eet drie pannenkoeken met jam en twee met ham en kaas. Paula eet twee pannenkoeken met appel. 'We moeten een cadeautje voor Sabien kopen,' zegt Paula. 'Misschien lekkere chocola?' 'Of bloemen', zegt Paul, 'of een fles wijn.' Hij wil nog een pannenkoek pakken, maar alles is op. 'Jammer,' zegt hij. Paula lacht. 'Jij hebt nooit genoeg,' zegt ze. 

Slide 11 - Tekstslide

Hoeveel pannenkoeken eet Paul?
Schrijf het goede antwoord in cijfers

Slide 12 - Open vraag

Waarom moeten ze een cadeautje kopen voor Sabien?
A
Omdat ze zwanger is
B
Omdat ze jarig is
C
Omdat ze samen koffie hebben gedronken

Slide 13 - Quizvraag

Paula zegt: jij hebt nooit genoeg.
Van wat heeft Paul nooit genoeg?
A
pannenkoeken
B
koekjes
C
feestjes
D
eten

Slide 14 - Quizvraag