Les 46 verwijswoorden

Welk woord is niet correct in de onderstaande
zin (typ alleen het woord):
Ik liep met een meisje die
altijd veel geld heeft,
dus zij kocht het eten.
1 / 26
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welk woord is niet correct in de onderstaande
zin (typ alleen het woord):
Ik liep met een meisje die
altijd veel geld heeft,
dus zij kocht het eten.

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

_____ lokaal is van meester Rami.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 12 - Quizvraag

_______ vrouw heeft lieve kinderen.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 13 - Quizvraag

De film ______ ik gisterenavond heb gezien, was erg leuk.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 14 - Quizvraag

Het onderzoek _____ is uitgevoerd, ging over kinderarbeid.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 15 - Quizvraag

Het plan _______ ik heb gemaakt, is goedgekeurd.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 16 - Quizvraag

Zie je de jongen _______ daar loopt...?
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 17 - Quizvraag

Ik wil ________ boeken in mijn kast verkopen.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 18 - Quizvraag

Mag ________ raam naast mij dicht?
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 19 - Quizvraag

Ik mag ______ rapport meenemen.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 20 - Quizvraag

Aardrijkskunde is het vak _______ ik het moeilijkste vind.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 21 - Quizvraag

Waar is mijn fiets?
______ staat buiten!
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 22 - Quizvraag

Als je verwijst naar een het-woord, verwijs je met de volgende verwijswoorden:
A
deze en die
B
deze en dat
C
dat en dit
D
dit en die

Slide 23 - Quizvraag

Als je verwijst naar woorden die 'ver' zijn, verwijs je met de volgende woorden:
A
die en dat
B
die en dit
C
alleen met die
D
dit en deze

Slide 24 - Quizvraag

Als je naar een woord verwijst dat dichtbij is, dan verwijs je met de volgende woordedn:
A
die en deze
B
dit en dat
C
dat en die
D
dit en deze

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide