WRE 1HV - Cursus Grammatica - §3 Onderwerp

LEZEN 
timer
10:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

LEZEN 
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

WELKOM BIJ NEDERLANDS!
Inloggen LessonUp;
Pak je materiaal voor.

Slide 2 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen
2. Herhaling vorige les: instapopdracht
3. Uitleg onderwerp en werkwoordelijk gezegde
4. Samen oefenen
5. Zelfstandig werken
6. Lesdoelen + Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

  • Je leert hoe je het onderwerp in de zin kunt vinden.
  • Je leert wat het werkwoordelijk gezegde is en hoe je het in de zin kunt vinden.
Lesdoelen

Slide 4 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Het onderwerp
Het onderwerp in een zin:
'Tijdens zijn show amuseert de cabaretier het publiek met zelfgeschreven liedjes.'
De cabaretier = het onderwerp
Het onderwerp van de zin is vaak een persoon (of dier/ding) die iets doet. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp.
  • Hoe vind je het onderwerp? Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm


Slide 6 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de zin:
Marijke heeft heel veel zin in het weekend.
A
Marijke
B
Heeft
C
Weekend
D
Heel veel zin

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Gisteren hebben wij een toets gemaakt bij Nederlands.
A
Gisteren
B
Hebben
C
Wij
D
Nederlands

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Vorige week moest mijn kat naar de dierenarts.
A
Vorige week
B
Moest
C
Mijn kat
D
Dierenarts

Slide 9 - Quizvraag

Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
gezegde (wg)

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoordelijk
  • Bepaal welke woorden werkwoorden zijn.
  • Deze woorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
  • Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg.

    De bezorger heeft het pakketje gisteravond afgeleverd.
gezegde (wg)

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde?

Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 13 - Quizvraag

Wat is in deze zin het werkwoordelijk gezegde?

'De kat lag te slapen.'
A
lag slapen
B
lag
C
lag te slapen
D
slapen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Hij heeft dat verhaal geschreven.'

Slide 15 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik heb de boodschappen nog niet kunnen halen.'

Slide 16 - Open vraag

Zelfstandig werken
Wat:
Cursus 5 Grammatica, paragraaf 3
Havo: opdracht 1 t/m 3 (blz. 208-209)
Vwo: opdracht 1 t/m 3 (blz. 208-209)
Hoe:
Zelfstandig. Zet de antwoorden in je schrift.
Hulp:
De 4 B's (poster whiteboard)
Tijd:
Tot de laatste vijf minuten van de les.
Klaar:
Kiezen uit:
- Verder oefenen in de online trainer
- Maak een samenvatting van §1 en 3
- Maak de oefentoets in de online methode over §3
ZELFSTANDIG WERKEN

Slide 17 - Tekstslide

  • Je leert hoe je het onderwerp in de zin kunt vinden.
  • Je leert wat het werkwoordelijk gezegde is en hoe je het in de zin kunt vinden.
Lesdoelen

Slide 18 - Tekstslide