6.3 - Enzymen (II)

Hoofdstuk 6 - Voeding, vertering en gezondheid
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 - Voeding, vertering en gezondheid

Slide 1 - Tekstslide

6.3 - Enzymen

bladzijde 208 - 212
BiNaS 67(F,G,H), 82(E,F,G), 84(N)

Slide 2 - Tekstslide

Doelen van deze les
Je kan uitleggen hoe enzymen werken
Je kan enzymen en substraten herkennen op basis van hun naam
Je kan uitleggen hoe voedingsstoffen d.m.v. enzymen worden bewerkt
Je weet van welke factoren enzymwerking afhankelijk is

Slide 3 - Tekstslide

Heb je de tekst van tevoren gelezen en snap je het?
A
Ja ik heb het gelezen en ik snap het
B
Ja ik heb het gelezen en ik snapte het een beetje
C
Ja ik heb het gelezen en ik snapte het niet
D
Nee ik heb het niet gelezen

Slide 4 - Quizvraag

6.3 - Enzymen

bladzijde 208 - 212
BiNaS 67(F,G,H), 82(E,F,G), 84(N)

Slide 5 - Tekstslide

Doelen van deze les
Je kan uitleggen hoe enzymen werken
Je kan enzymen en substraten herkennen op basis van hun naam
Je kan uitleggen hoe voedingsstoffen d.m.v. enzymen worden bewerkt
Je weet van welke factoren enzymwerking afhankelijk is

Slide 6 - Tekstslide

Verschillende voedingsstoffen
Brandstoffen 
Bouwstoffen 
Beschermende stoffen

Slide 7 - Tekstslide

Afbraak m.b.v. enzymen
Chemische afbraak: macromoleculen afgebroken (zetmeel, eiwitten, vetten)
Enzymen zijn gespecialiseerd: allemaal eigen substraatmolecuul

Enzym-substraat complex
Enzymen vernoemd naar de reactie: eindigend op -ase
vb: sacharose wordt bewerkt door sacharase

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Enzymreacties
Reactiesnelheid: hoeveelheid product per seconde

Minimumtemperatuur - enzym nog net actief
Maximumtemperatuur - Enzym (nog) niet veranderd van vorm
Optimumtemperatuur - Hoogste reactiesnelheid

Optimum-pH -> grootste aantal enzymen juiste vorm

Slide 10 - Tekstslide

Koolhydraten verteren
Mondholte/slokdarm: Amylase -> splitst zetmeelmoleculen op in kleinere suikermoleculen: maltose
Werkt niet goed bij laag pH, dus inactief in de maag

Twaalfvingerige darm: Maltase -> splitst maltose op in glucose
Werkt goed bij hoger pH (gaat in de alvleesklier van 2 -> 8)

Slide 11 - Tekstslide

Eiwitten verteren
Maag: peptase -> breekt eiwitten in delen
Alvleesklier en dunne darm: tryptase, peptidase -> verdere afbraak eiwitten

Eindproduct: aminozuren

Slide 12 - Tekstslide

Vetten verteren
Lever: gal -> emulgeert vet, hierdoor ontstaan druppeltjes
Groot oppervlakte -> snelle vertering mogelijk
lipase uit alvleessap verwerkt vetdruppeltjes

Producten: monoglyceriden, vetzuren, glycerol

Slide 13 - Tekstslide

Andere voedingsstoffen
Vitaminen, mineralen, ionen -> klein genoeg om opgenomen te worden in de darmwand

Geen enzymen nodig

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk
Poster Hoofdstuk 6 (in groepen!) (tot 12:30)

Extra oefening:
- Opdrachten 6.3
- Maak een samenvatting
- Maak een mindmap
Volgende les: 6.4

Slide 15 - Tekstslide

Infographic 6.2-6.5
- Duidelijke weergave organen verteringsstelsel (6.2)
- Steekwoorden/tekening werking organen (6.2)
- Duidelijke uitleg (steekwoorden/tekening) werking enzymen (met specifieke voorbeelden) (6.3)
- Duidelijke uitleg opname voedingsstoffen (6.4)
- Duidelijke uitleg werking lever (6.5)

Richtlijn: alle leerdoelen H6 (blz 231)

Slide 16 - Tekstslide

Aan het werk
Poster Hoofdstuk 6 (in groepen!) (tot 12:30)

Extra oefening:
- Opdrachten 6.3
- Maak een samenvatting
- Maak een mindmap
Volgende les: 6.4

Slide 17 - Tekstslide

Vragen over 6.3

Slide 18 - Tekstslide

Wat doen enzymen?
A
Enzymen verbranden voedingsstoffen
B
Enzymen versnellen het afbreken van voedingsstoffen
C
Enzymen bevatten verteringssappen
D
Enzymen nemen voedingstoffen op in het bloed

Slide 19 - Quizvraag

Waar of niet waar? Voor alle voedingsstoffen zijn enzymen nodig voor de vertering
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Afbraak door middel van enzymen is...
A
Mechanische afbraak
B
Chemische afbraak

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer is een enzym definitief onbruikbaar?
A
Onder de minimumtemperatuur
B
Bij de optimumtemperatuur
C
Boven de maximumtemperatuur
D
Nooit

Slide 22 - Quizvraag

Welke bewering klopt?
A
P is de minimumtemperatuur voor dit enzym.
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym.
C
R is de maximumtemperatuur voor dit enzym.

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent het dat een enzym substraatspecifiek is?
A
Een enzym kan maar één type substraat produceren
B
Een enzym kan maar één type substraat omzetten in een of meer producten
C
Een enzym heeft maar één actief centrum
D
Een enzym wordt geactiveerd door één specifiek substraat

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het substraat waarop amylase inwerkt?
A
vetten
B
zetmeel
C
eiwitten
D
glycogeen

Slide 25 - Quizvraag

Zetmeel wordt afgebroken in glucose door een enzym. Hoe heet het enzym en welke klier maakt dit enzym?
A
Peptase, in klieren van de maag
B
Amylase, in klieren van de maag
C
Peptase, in de speekselklier
D
Amylase, in de speekselklier

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de functie van gal?
A
vet verteren
B
eiwit verteren
C
vet emulgeren
D
eiwit emulgeren

Slide 27 - Quizvraag