Nederlands - grammatica/woordsoorten

Woordsoorten
Je kan een werkwoord en persoonvorm herkennen in de zin. 

?Je kan een zin schrijven als vraag?
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Je kan een werkwoord en persoonvorm herkennen in de zin. 

?Je kan een zin schrijven als vraag?

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoord

Iets wat je doet of iets wat gebeurd. 

Er staan altijd 1 of meer werkwoorden in de zin

Moeilijke werkwoorden: zijn, hebben, kunnen, worden, moeten


Persoonsvorm

Belangrijkste werkwoord in de zin.

Maak de zin vragend. De persoonvorm staat vooraan.

Slide 2 - Tekstslide

Welk woord is GEEN werkwoord
A
fietsen
B
fietspad
C
fietst
D
gefietst

Slide 3 - Quizvraag

Maak de zin af met werkwoord:
Ik wil vanavond graag.....
A
moe
B
slapen
C
naar bed
D
onder de douche

Slide 4 - Quizvraag

Op woensdag koopt mijn moeder fruit op de markt. Wat doet mijn moeder?
Zij.....
A
koopt fruit
B
koopt markt
C
doet markt
D
doet fruit

Slide 5 - Quizvraag

Verdwijnen
vliegen
verven 
verkopen
vullen
verdwenen
verkocht
gevuld
verft
vloog

Slide 6 - Sleepvraag

Ik kan de werkwoorden herkennen in een zin?
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Het huis was te koop
Het huis is verkocht

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm 
De vraagproef: 
Ik kan de zin schrijven als een vraag. 
Kan ik de zin schrijven als een vraag? 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een goede vraagzin?
A
Goed uitleggen kan Kim?
B
Kim kan goed uitleggen?
C
Kan Kim goed uitleggen?
D
Goed kan Kim uitleggen?

Slide 10 - Quizvraag

We gaan de trein halen.
Wat is de PV?
A
we
B
gaan
C
de trein
D
halen

Slide 11 - Quizvraag

Ik kan uren praten over die film.
Wat is de pv?
A
praten
B
die film
C
uren
D
kan

Slide 12 - Quizvraag

Woordsoorten
Je kan een persoonsvorm en onderwerp in de zin herkennen.

1. ?Je kan een zin schrijven als vraag?
2. Wie of wat + persoonsvorm? 

Slide 13 - Tekstslide

2. Onderwerp 

Onderwerp is altijd een mens, dier of ding in de zin 
(zelfstandig naamwoord)

Wie of wat + persoonsvorm? 


1. Persoonsvorm

Belangrijkste werkwoord in de zin.

Maak de zin vragend. De persoonvorm staat vooraan.

Slide 14 - Tekstslide

Tamar zingt in een musical.
Wat is het onderwerp?
A
zingt
B
een musical
C
Tamar

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag
Oefenbladen en herhaling

Klaar? 
Nakijken met een andere kleur. 
Numo Taal (20 min).

Slide 16 - Tekstslide