Dinsdag 8 juni

Dinsdag 8 juni

Welkom allemaal! 
Je kunt vast starten met automatiseren 
bladzijde 30, maandag
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Dinsdag 8 juni

Welkom allemaal! 
Je kunt vast starten met automatiseren 
bladzijde 30, maandag

Slide 1 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

Dinsdag 8 juni 

- Rekenen: 30 doelen 
- Taal: les 10 zinsdelen benoemen
- Spelling: dictee 7 gebiedende wijs

Slide 3 - Tekstslide

Taal: les 10 zinsdelen benoemen
Hoe vind je de persoonsvorm? 


Slide 4 - Tekstslide

Taal: les 10 zinsdelen benoemen
Hoe vind je de persoonsvorm? 
De persoonsvorm vind je via de vraagproef, tijdproef of getalproef
Hoe vind je het onderwerp?

Slide 5 - Tekstslide

Taal: les 10 zinsdelen benoemen
Hoe vind je de persoonsvorm? 
De persoonsvorm vind je via de vraagproef, tijdproef of getalproef
Hoe vind je het onderwerp?
Het onderwerp vind je door: wie of wat + persoonsvorm?

Slide 6 - Tekstslide

Taal les 10: zinsdelen benoemen
Wat is het gezegde? 

Slide 7 - Tekstslide

Taal les 10: zinsdelen benoemen
Wat is het gezegde? 
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin 
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 8 - Tekstslide

Taal les 10: zinsdelen benoemen
Wat is het gezegde? 
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin 
Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Slide 9 - Tekstslide

Taal les 10: zinsdelen benoemen
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?


Slide 10 - Tekstslide

Taal les 10: zinsdelen benoemen
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Voor het meewerkend voorwerp vraag je: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
De bepaling van plaats vind je door te vragen: waar (+ persoonsvorm + onderwerp)? 
De bepaling van tijd vind je door te vragen: wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?

Slide 11 - Tekstslide

Benoem het zinsdeel tussen haakjes:
(Morgen) hebben wij een feest op de camping

Slide 12 - Open vraag

Dana heeft gisteren voor Kim een (schilderij) gemaakt.

Slide 13 - Open vraag

Op het veld hebben wij met de hond (gespeeld).

Slide 14 - Open vraag

Op dinsdag gaan (Rens en Vera) hun neef bezoeken in het ziekenhuis.

Slide 15 - Open vraag

Zij hebben (voor hem) een bos bloemen gekocht.

Slide 16 - Open vraag

Spelling: 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide