2324 naamwoordelijk gezegde

Grammatica
Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
1. kun je een NWG en in een zin benoemen
2. weet je wat een koppelwerkwoord is
3. weet je dat een NWG bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel


Slide 2 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord

vb: De jongen is gisteren ontzettend boos geworden

Slide 3 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 4 - Tekstslide

Ezelsbruggetje koppelwerkwoorden


ZWaBBeLS +HDV 



Slide 5 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 6 - Tekstslide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? IEMAND/IETS 'IS' IETS?
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeldzin
zin: Pieter is nooit ziek geweest.
vraag 1: Pieter is nooit ziek geweest.
vraag 2: Pieter is nooit ziek geweest.
vraag 3: Pieter is nooit ziek geweest.
nwg = is (ziek) geweest
(is + geweest = werkwoordelijk deel en ziek = naamwoordelijk deel)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden kan geen koppelwerkwoord zijn.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 12 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Ik snap nu het WG en NG
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Nu zelf aan de slag...
Cursus Grammatica zinsdelen - 
Paragraaf 3: Naamwoordelijk gezegde - lezen theorie (blz. 210) en maken opdracht 1 en 2 – blz. 210 - 211

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video