Grammatica H4 Les (Week 4) 25-29 jan

Hoofdstuk 4
Grammatica- meewerkend voorwerp (mv)
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4
Grammatica- meewerkend voorwerp (mv)

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het einde van de les kan je het meewerkend voorwerp van een zin vinden. 

Slide 2 - Tekstslide

Lijdend voorwerp herhalen

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je een lijdend voorwerp?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Onze judoleraar heeft een Facebookpagina aangemaakt voor onze club.

A
Onze judoleraar
B
Heeft
C
Heeft aangemaakt
D
Een Facebookpagina

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De laatste twee wedstrijden moeten we winnen voor het kampioenschap.
A
Het kampioenschap
B
De laatste twee wedstrijden
C
We
D
Moeten, winnen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn moeder zit een skypegesprek te voeren met haar zus in Spanje.
A
Mijn moeder
B
In Spanje
C
Een skypegesprek
D
Voeren

Slide 7 - Quizvraag

Theorie MV
  •  Het mv geeft aan voor wie iets bestemd is of aan wie iets verteld of gegeven wordt.
  • Een mv kan beginnen met aan, maar het hoeft niet.
  • Als het niet met aan begint, kun je het er meestal wel voor zetten. 

Slide 8 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp:
  1.  Noteer pv, ow, wg en lv.
  2. Stel de vraag: Aan wie + wg + ow+ lv? Het antwoord is het mv.
  3. Controleer tenslotte of je aan kunt weglaten of toevoegen:
  • Bvr:
  • Wouter/ heeft / een vraag / aan mij (mv) / gesteld.
  • Wouter / heeft / mij (mv) / een vraag / gesteld. 

Slide 9 - Tekstslide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 12 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide