Als de vraag naar ponden stijgt, dan .... de euro t.o.v. de pond
A
apprecieert
B
deprecieert
1 / 35
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Als de vraag naar ponden stijgt, dan .... de euro t.o.v. de pond
A
apprecieert
B
deprecieert
Slide 1 - Quizvraag
Stijging van de wisselkoers €. Gevolg BBP van EMU?
A
import stijgt, export stijgt, BBP stijgt
B
Import stijgt, export daalt, BBP stijgt
C
Import daalt, export daatl, BBP daalt
D
import stijgt, export daalt, BBP daalt
Slide 2 - Quizvraag
Wisselkoers €/$ daalt, verwachte gevolg voor import en koopkracht in EMU?
A
import goedkoper, koopkracht stijgt
B
import goedkoper, koopkracht daalt
C
import duurder, koopkracht daalt
D
import duurder, koopkracht stijgt
Slide 3 - Quizvraag
Daling wisselkoers $. Wat is het gevolg voor de export van VS?
A
Export van VS daalt
B
Export van VS stijgt
Slide 4 - Quizvraag
Rente in VS stijgt, dus aanbod van int.kap. voor VS stijgt, dus vraag naar $ stijgt, dus wisselkoers $ stijgt. Waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Stijging wisselkoers $. Wat is het gevolg voor prijsniveau in VS?
A
Import van VS duurder, prijzen in winkels van VS stijgen, prijsniveau in VS daalt
B
import van VS duurder, prijzen in winkels van VS dalen, prijsniveau in VS stijgt
C
Import van VS goedkoper, prijzen in winkels van VS dalen, prijsniveau in VS stijgt
D
import van VS goedkoper, prijzen in winkels van VS dalen, prijsniveau in VS daalt
Slide 6 - Quizvraag
Daling wisselkoers $. Wat is het gevolg voor import van VS?
A
import van VS daalt
B
import van VS stijgt
Slide 7 - Quizvraag
Als in de UK export > import, dan
A
apprecieert de pond
B
deprecieert de pond
Slide 8 - Quizvraag
Als je wilt dat de pond deprecieert, dan moet je het aanbod .....
A
vergroten
B
verkleinen
Slide 9 - Quizvraag
Bij flexibele wisselkoersen wordt de koers van de munteenheid bepaald door .....
A
de beslissingen van politici.
B
ingrepen van de monetaire autoriteiten.
C
vraag en aanbod op de valutamarkt.
D
vraag en aanbod op de kapitaalmarkt.
Slide 10 - Quizvraag
Een tekort op de betalingsbalans zal bij zwevende wisselkoersen leiden tot een
A
Stijging van de koers
B
Daling van de koers
Slide 11 - Quizvraag
Welke invloed heeft een wisselkoersstijging van de euro ten opzichte van de dollar op de Nederlandse import en export?
A
De euro wordt naar verhouding meer waard: Nederland gaat meer importeren en minder exporteren
B
De euro wordt naar verhouding minder waard: Nederland gaat meer importeren en minder exporteren
C
De euro wordt naar verhouding meer waard: Nederland gaat minder importeren en meer exporteren
D
De euro wordt naar verhouding minder waard: Nederland gaat minder importeren en meer exporteren
Slide 12 - Quizvraag
Als de koers van de DKK boven de interventiekoers komt, welke 2 maatregelen kan de Deense CB dan nemen?
A
Rente verhogen en euro's kopen op de valutamarkt
B
rente verhogen en DKK kopen op de valutamarkt
C
Rente verlagen en DKK kopen op de valutamarkt
D
Rente verlagen en euro's kopen op de valutamarkt
Slide 13 - Quizvraag
Als Duitsland goederen uit de VS importeert dan worden er ...(1)... op de valutamarkt waardoor de koers van de euro in dollars zal ...(2)...
A
1 = euro's gevraagd
2 = apprecieren
B
1 = euro's aangeboden
2 = apprecieren
C
1 = euro's gevraagd
2 = deprecieren
D
1 = euro's aangeboden
2 = deprecieren
Slide 14 - Quizvraag
Als de Amerikaanse export stijgt dan worden er ...(1)... op de valutamarkt waardoor de koers van de dollar in euro's zal ...(2)...
A
1 = dollars gevraagd
2 = stijgen
B
1 = dollars aangeboden
2 = stijgen
C
1 = dollars gevraagd
2 = dalen
D
1 = dollars aangeboden
2 = dalen
Slide 15 - Quizvraag
Een depreciatie van de Deense kroon houdt in dat
A
Denen goedkoper op vakantie kunnen in het buitenland.
B
de Deense inflatie lager wordt.
C
de Deense import stijgt.
D
Deense producten in het buitenland goedkoper worden.
Slide 16 - Quizvraag
Als de vraag naar euro's op de valutamarkt stijgt, neemt de kans op inflatie in het eurogebied toe.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Als België voor toetreding tot de EMU een betalingsbalanstekort had, ging
A
de wisselkoers van de Belgische franc dalen en daardoor de import van België stijgen.
B
de wisselkoers van de Belgische franc dalen en daardoor de import van België dalen.
C
de wisselkoers van de Belgische franc stijgen en daardoor de import van België stijgen.
D
de wisselkoers van de Belgische franc stijgen en daardoor de import van België dalen.
Slide 18 - Quizvraag
Van de betalingsbalans van een land is het volgende gegeven: Saldokapitaalrekening + $ 6 miljard Groei valutareserve $ 1 miljard De lopende rekening van dit land heeft een
A
tekort van 5 miljard dollar
B
tekort van 7 miljard dollar
C
overschot van 5 miljard dollar
D
overschot 7 miljard dollar
Slide 19 - Quizvraag
Lage inflatie kan tot een stijging van de wisselkoers leiden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Als de export van Nederland stijgt, wordt de vraag naar arbeid in Nederland groter.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quizvraag
Een stijging van de wisselkoers houdt de inflatie laag, omdat
A
importproducten goedkoper worden.
B
exportproducten goedkoper worden.
C
de centrale bank de rente verhoogt.
D
de rente daalt.
Slide 22 - Quizvraag
Een munt met een dalende wisselkoers is gunstig voor de werkgelegenheid.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Een voorbeeld van een anticyclische conjunctuurindicator is:
A
werkgelegenheid
B
inflatie
C
aantal faillissementen
D
bedrijfswinsten
Slide 24 - Quizvraag
Waarom stijgt het tekort van de overheid bij een daling van de conjunctuur? Geef twee oorzaken
Slide 25 - Open vraag
Welke belegging is het meest risicovol?
A
Staatsobligatie
B
Aandeel
C
Bedrijfsobligatie
D
Opties
Slide 26 - Quizvraag
Welke van de volgende taken heeft de ECB?
A
begrotingstekort oplossen
B
eurobankbiljetten uitgeven
C
spaarrekeningen van consumenten bewaken
D
prijzen laag houden
Slide 27 - Quizvraag
De ECB verlaagt de rente. Wat gebeurt er met de inflatie?
A
De inflatie blijft gelijk
B
De inflatie stijgt
C
De inflatie daalt
Slide 28 - Quizvraag
Wat is géén taak van de ECB?
A
investeringen bevorderen
B
hoogte van de rente vaststellen
C
prijsstabiliteit nastreven
D
bankbiljetten in omloop brengen
Slide 29 - Quizvraag
Als het nominale bbp met 5% stijgt, en de inflatie is 2%. Met hoeveel procent stijgt het reële bbp dan?
A
3%
B
Iets meer dan 3%
C
Iets minder dan 3%
Slide 30 - Quizvraag
De klassieke economen worden de aanbodeconomen genoemd
A
Juist
B
Onjuist
Slide 31 - Quizvraag
Als de overheid met beleid probeert het potentiële BBP te verhogen spreek je van...
A
Structuurbeleid
B
Anticyclisch Begrotingsbeleid
C
Procyclisch Begrotingsbeleid
Slide 32 - Quizvraag
Bij laagconjunctuur is er sprake van:
A
Een negatieve output gap en een krappe arbeidsmarkt
B
Een negatieve output gap en een ruime arbeidsmarkt
C
Een positieve output gap en een krappe arbeidsmarkt
D
Een positieve output gap en een ruime arbeidsmarkt
Slide 33 - Quizvraag
Bij hoogconjunctuur kan de overheid anticyclisch begrotingsbeleid voeren door de belastingen te verhogen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quizvraag
Welke maatregel is géén voorbeeld van anticyclisch begrotingsbeleid tijdens een laagconjunctuur?