In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 5.5 Woorden les 1
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Je leert wat uitdrukkingen en spreekwoorden zijn en weet ook wat het verschil tussen deze twee is.
Slide 2 - Tekstslide
Aantekeningen spreekwoorden en uitdrukkingen
Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip. Bijvoorbeeld: Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken. Een uitdrukking is altijd een deel van een zin. Bijvoorbeeld: Linda maakt van een mug een olifant.
Slide 3 - Tekstslide
Welke spreekwoorden herken je in de volgende video?
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Even oefenen
Slide 6 - Tekstslide
Moet je een spreekwoord letterlijk of figuurlijk nemen?
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 7 - Quizvraag
De appel valt niet ver van de boom.
A
Het is nergens beter dan thuis
B
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
C
Kinderen lijken vaak op hun ouders
D
Hele goede vrienden zijn
Slide 8 - Quizvraag
Oud en wijs genoeg zijn.
A
Verstandig genoeg zijn om je eigen beslissingen te maken
B
Kinderen lijken vaak op hun ouders
C
Mensen veranderen
D
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
Slide 9 - Quizvraag
Mijn bloed kookt.
A
Iemand heel leuk vinden
B
Ergens veel moeite voor doen
C
Heel boos zijn
D
Verliefd zijn
Slide 10 - Quizvraag
Met bloed, zweet en tranen.
A
Boos zijn
B
Hard hijgen omdat je je hebt ingespannen
C
Iemand leuk vinden
D
Ergens veel moeite voor doen
Slide 11 - Quizvraag
Dit zuig ik uit mijn duim.
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
Dat verzin ik
D
maken van niets een groot probleem
Slide 12 - Quizvraag
Samen door één deur kunnen.
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem
Slide 13 - Quizvraag
Met het verkeerde been uit bed gestapt.
A
uit je hoofd weten
B
in een slechte bui zijn
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem
Slide 14 - Quizvraag
Van een mug een olifant maken.
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
van iets kleins een groot probleem maken
Slide 15 - Quizvraag
Alles is weer koek en ei.
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het goed tussen die twee
D
maken van niets een groot probleem
Slide 16 - Quizvraag
Maak de uitdrukking af:
Een oogje in het zeil __
A
houden
B
geven
C
varen
D
meten
Slide 17 - Quizvraag
Maak de uitdrukking af:
Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest
Slide 18 - Quizvraag
Maak de uitdrukking af:
Door de mand __
A
kennen
B
stoppen
C
vallen
D
hangen
Slide 19 - Quizvraag
Maak de uitdrukking af:
Uit je duim __
A
komen
B
zuigen
C
kennen
D
meten
Slide 20 - Quizvraag
Aan de slag
Je hoeft geen opdrachten uit je boek te maken maar...
We gaan eerst 5 minuten in stilte de woorden lezen/leren op blz 129.
Je gaat daarna in magister leermiddelen aan het werk met de woordentrainer van hoofdstuk 5
timer
5:00
Slide 21 - Tekstslide
Hoofdstuk 5.5 Woorden les 2
Slide 22 - Tekstslide
Spoorboekje
Herhalen uitdrukkingen en spreekwoorden
Kijken naar een filmpje
Zelfstandig aan het werk
Slide 23 - Tekstslide
Herhaling spreekwoorden en uitdrukkingen
Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip. Bijvoorbeeld: Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken. Een uitdrukking is altijd een deel van een zin. Bijvoorbeeld: Linda maakt van een mug een olifant.