Gebruik de zeven feiten (A-G) en de vier zinnen (1-4). Noteer de cijfers 1-4 met telkens oorzaak of gevolg.
A De Grieken kwamen in contact met de Romeinen.
B De Griekse bevolking begon vanaf de 8e eeuw v.C. te groeien.
C De Grieks-Romeinse cultuur ontstond.
D De handel tussen Grieken en de inwoners van Frankrijk bloeide op.
E Griekse boeren konden niet genoeg voedsel produceren.
F Grieken vertrokken per schip op nieuwe kolonies te stichten in Frankrijk.
G In Griekenland was weinig geschikte landbouwgrond.
1 Feit A was een oorzaak / gevolg van feit C.
2 Feit B was een oorzaak / gevolg van feit E.
3 Feit D was een oorzaak / gevolg feit F.