8.2 Nederland en de EU

8.2 Nederland en de EU

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

8.2 Nederland en de EU

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

         In deze les leer je:
         - het verschil tussen de EU en de EMU;
         - de invloed van wisselkoersschommelingen op de export en import.
        
       
         
          

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Europese Unie in 2018
Nu zijn er

Slide 5 - Tekstslide

EU = Europese Unie:
  • gemeenschappelijke regels (harmonisatie  -->  eerlijke concurrentie)
  • vrijhandel (de EU heeft een interne markt)

Vrij verkeer van:
  • goederen  en diensten (vrijhandel)
  • personen (je mag in elk EU land wonen, werken en studeren)
  • kapitaal (je kunt geld op een rekening in een ander EU-land zetten)

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 13

 Leg uit waarom vrijhandel voordelen heeft voor consumenten in de EU.

timer
2:00

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 15

Bekijk de cirkeldiagrammen op blz 229.
De uitvoerwaarde van Nederland was in een bepaald jaar €575 miljard.


A. Voor hoeveel euro exporteerde ons land     
     naar EU-landen?

B. Bereken hoeveel procent van de totale
     invoerwaarde van Nederland uit de EU komt.
C. Laat met een berekening zien dat Nederland bij de handel met niet-EU-landen een tekort heeft op de betalingsbalans.
 






A. €


B.                    %




C. een tekort op de betalingsbalans  = ....
Dit is te zien aan ...
timer
2:00

Slide 8 - Tekstslide

EMU = Europese Monetaire Unie
De Europese Monetaire Unie (eurozone) bestaat uit de landen binnen de EU die de euro hebben ingevoerd.

De Europese Centrale Bank let er op dat de euro zijn waarde behoudt.

Slide 9 - Tekstslide

EMU = donker blauw
EU= kleur

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

'Als de ECB de rente voor de banken verhoogt, gaat ook de rente voor consumenten omhoog. die gaan dan 

                             lenen en

sparen. Ze geven dan 

                            geld uit, zodat er 

vraag is naar goederen en diensten. Daardoor zullen de prijzen

                           stijgen, zodat er ook         
                               
 inflatie is.

Opdracht 18
Vul de zinnen aan. Kies uit: meer-minder.
meer
meer
meer
meer
meer
meer
minder
minder
minder
minder
minder
minder

Slide 12 - Sleepvraag

Opdracht 19

Gebruik de bron 'wanneer mag een land de euro invoeren?'
De gemiddelde inflatie in de drie landen met de laagste inflatie is 0,5%. Bekijk de gegevens over Polen en Zweden. 
Kunnen beide landen de euro invoeren?


Land         inflatie         tekort                  schuld
                                          in % van BBP   in % van BBP

 Polen       0,6%             4,3%                     49%
Zweden   0,3%             1,1%                        41%







Inflatie voorwaarden:



Begrotingstekort voorwaarden:



Staatsschuld voorwaarden:



Conclusie Polen:

Conclusie Zweden:
timer
2:00

Slide 13 - Tekstslide

Bij een stijging van de wisselkoers van buitenlands geld:
= de prijs van de dollar, pond, yen enz. gaat omhoog, dan
  • kost import meer = stijgende importprijzen = dalende import
  • betalen consumenten meer voor geïmporteerde producten
  • dalen de exportprijzen (de € is voor andere landen goedkoper geworden

       --> verbetering concurrentiepositie EMU-landen)

  • brengt export meer op = stijgende export = stijgende werkgelegenheid

Voorbeeld:  $1 = € 0,88 --> $1 = € 0,92




Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 21
Als de koers van de dollar ten opzichte van de euro daalt, is dat:
A
Gunstig voor de onze export, onze producten zijn voor de Amerikanen goedkoper geworden.
B
ongunstig voor onze export, want onze producten worden voor de Amerikanen duurder om te kopen.
C
niet van invloed op de Nederlandse export, want de Amerikanen betalen in dollars.

Slide 15 - Quizvraag

Juist of onjuist?
In alle landen van Europa kun je
met de euro betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Juist of onjuist?
De landen waar je met de euro kunt betalen, vormen samen de eurozone.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn vreemde valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's

Slide 18 - Quizvraag

Als de waarde van een euro gisteren
1 dollar was is en nu 1,30 dollar, dan is de wisselkoers van de euro:
A
gestegen
B
gedaald

Slide 19 - Quizvraag

Als de wisselkoers van de euro stijgt:
A
verbetert onze concurrentiepositie
B
verslechtert onze concurrentiepositie
C
verandert onze concurrentiepositie niet

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide