Formuleren H4, 5 en 6

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo

Slide 1 - Tekstslide

Programma
lastige verwijswoorden

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden H4

Slide 3 - Tekstslide

Trappen van vergelijking H5
3 trappen van vergelijking
- Stellende trap: snel;
- Vergrotende trap: sneller
- Overtreffende trap: snelst

Jouw oma is lief, maar mijn oma is liever en zijn oma is het liefst

Slide 4 - Tekstslide

Trappen van vergelijking H5
Let op, eindigt een woord...
- op -r? -> dan bij de vergrotende trap -der
   raar - raarder, duur  - duurder
- op -s? -> dan bij de overtreffende trap -t
   vers - verst, boos - boost
- op -st? -> dan bij overtreffende trap geen -st, maar meest
   juist - meest juist, bewust - meest bewust

Slide 5 - Tekstslide

Trappen van vergelijking H5
Uitzonderingen, een paar voorbeelden:
goed, beter, best                                   graag, liever, liefst
veel, meer, meest                                  weinig, minder, minst

... als mij of ... dan ik?
- Gebruik als na de stellende trap en dan na de vergrotende trap
- Maak de zin langer: Ana is net zo slim als hij (is)/als ik (ben)

Slide 6 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden H6
Hen of hun?


Slide 7 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden H6
Voorbeeld:
- Hij ontslaat hen.                     (lijdend voorwerp)
- Ik geef het boek aan hen.   (na voorzetsel)
- Ik geef hun het boek.            (meewerkend voorwerp, zonder vz) 

Dus: ik geef hun het boek OF ik geef aan hen het boek. 

Slide 8 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden H6
Dat of wat?
- Dat gebruik je om te verwijzen naar het-woorden.
- Wat gebruik je om te verwijzen naar:
    - dat, datgene
    - alles, iets, niets, het enige
    - overtreffende trap
    - een hele zin

Slide 9 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden H6
Voorbeelden wat:
- dat, datgene: Dat(gene) wat ik wil, is niet beschikbaar. 
- alles, iets, niets, het enige: Alles wat jij doet, is leuk. 
- overtreffende trap: Patat is het lekkerste wat ik ooit gegeten heb. 
- hele zin: Zij bleef maar tegen mij praten, wat ik heel gezellig vond. 

Slide 10 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden H6
Waar + vz of vz + wie?

- Naar dieren en dingen verwijs je met: waar + vz
   - De hond waarmee ik wandel, heet Harry
   - De fiets waarop ik fiets, is geel.
- Naar mensen verwijs je met: vz + wie
   - Sam, met wie ik graag afspreek, zit nog op school. 

Slide 11 - Tekstslide

Vul aan:
Hij schonk ___ een kopje koffie in.
A
hen
B
hun

Slide 12 - Quizvraag

Vul aan:
De tranen sprongen ___ in de ogen.
A
hun
B
hen
C
bij hun
D
bij hen

Slide 13 - Quizvraag

Vul aan:
De activiteitenweek is het leukste ___ ik heb meegemaakt.
A
dat
B
wat

Slide 14 - Quizvraag

Vul aan:
Het meisje ___ daar loopt, heeft een mooie jas aan.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 15 - Quizvraag

Vul aan:
Harry heeft nooit zin om te wandelen, ___ best verrassend is voor een hond.
A
dat
B
wat

Slide 16 - Quizvraag

Vul aan:
Het liedje ____ ik je vertelde, draait nu op de radio.
A
over wie
B
waarover

Slide 17 - Quizvraag

Vul aan:
Het konijntje, ____ jij laatst een hok had getimmerd, is heel blij.
A
voor wie
B
waarvoor

Slide 18 - Quizvraag

Vul aan:
Ik ga straks op bezoek bij mijn oma, ___ ik graag tijd doorbreng.
A
met wie
B
waarmee

Slide 19 - Quizvraag

Goed of fout? Leg uit. 
1. Ik vind alles wat in de etalage ligt mooi.
2. Broccoli is de lekkerste groente die ik ooit gegeten heb.
3. Het bedrijf verdient veel geld. Ze werken dan ook erg hard.
4. Het paard staat in de wei. Hij graast rustig.
5. Ooit is een raam kapot gegaan, dat Paul erg vervelend vond.
6. Gering - geringer - geringst
7. Fantastisch - fantastischer - fantastischst

Slide 20 - Tekstslide

Verder oefenen

- H6 formuleren: opdr. 1, 2, 3, 4  (p. 192-193)




Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide