Werkwoorden

Werkwoorden = doe-woorden

Ik loop naar de supermarkt.
Wij gaan de hond uitlaten.
Wij hebben in het weekend gefeest.
Breng jij het vuilnis even naar buiten?   
Wij willen een huis laten bouwen.
1 / 9
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 9 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden = doe-woorden

Ik loop naar de supermarkt.
Wij gaan de hond uitlaten.
Wij hebben in het weekend gefeest.
Breng jij het vuilnis even naar buiten?   
Wij willen een huis laten bouwen.

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm: vervoegen nu-tijd 
ik/ ...jij-je?
ik-vorm
ik knip / knip jij?
jij
ik-vorm +t
jij knipt
hij/zij/het
ik-vorm +t
hij/zij/het knipt
wij
hele werkwoord
wij knippen
jullie
hele werkwoord
jullie knippen
zij
hele werkwoord
zij knippen

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm: vervoegen nu-tijd  
ik/ ...jij-je?
ik-vorm
ik ...........  / ............ jij?
jij
ik-vorm +t
jij ...............
hij/zij/het
ik-vorm +t
hij/zij/het ...............
wij
hele werkwoord
wij ..........................
jullie
hele werkwoord
jullie ........................
zij
hele werkwoord
zij .........................

Slide 3 - Tekstslide

Jij (vragen) om mijn advies.
A
vraag
B
vragen
C
vraagt
D
vraagd

Slide 4 - Quizvraag

Hij (vinden) de lasagne niet lekker.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vinden

Slide 5 - Quizvraag

(Worden) jij thuis gebracht?
A
wordt
B
word
C
worden
D
wort

Slide 6 - Quizvraag

Invullen
Mijn zus (werken).............. in de supermarkt.
De agenten (oppakken)........................ de man .....
Ik (laten)..................... mijn haar knippen.
De kok (branden) ........................ zijn hand.
.................. (schrijven) jij het goede antwoord even op?
Je (voelen) ................ dat je ziek bent.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de fout?

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de fout?

Slide 9 - Tekstslide