verkeer week 3: regels voor bestuurders

Regels voor bestuurders!
Wanneer ben je een bestuurder?
Oversteken
Inhalen
afslaan

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerkeerBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Regels voor bestuurders!
Wanneer ben je een bestuurder?
Oversteken
Inhalen
afslaan

Slide 1 - Tekstslide

wanneer ben je bestuurder

Slide 2 - Tekstslide


welke uitspraak is waar?
A
Tess en Lotte zijn bestuurders
B
Tess en Kim zijn bestuurders
C
Kim, Tess en Lotte zijn bestuurders

Slide 3 - Quizvraag


Welke afspraken gelden er voor Kim? 
A
De afspraken voor voetgangers
B
de afspraken voor steppers
C
De afspraken voor bestuurders
D
de afspraken voor fietsers

Slide 4 - Quizvraag


Welke uitspraak is juist? 
A
Kim is aan het spelen, dus ze mag zelf weten waar ze stept
B
Kim moet op het fietspad steppen, want ze is een voetganger
C
Kim moet op de stoep steppen, want ze is een voetganger
D
Kim moet op het fietspad steppen, want ze is een bestuurder

Slide 5 - Quizvraag


Waar loopt Tom?
A
Tom loopt op een voetpad voor paarden
B
Tom loopt op een fietspad
C
Tom loopt op een bospad voor paarden
D
Tom loopt op een ruiterpad

Slide 6 - Quizvraag


Tom loopt met zijn paard het ruiterpad uit. Waar moet hij daarna gaan rijden? 
A
Op de stoep
B
Hij mag niet ergens anders rijden
C
In de berm
D
Op het fietspad

Slide 7 - Quizvraag

oversteekplaats voor fietsers

Slide 8 - Tekstslide


Bekijk de foto. je ziet een oversteekplaats voor fiets. Welke uitspraak past bij de foto. 
A
Auto's moeten hier stoppen voor fieters.
B
fietsers kunnen hier van beide kanten oversteken
C
Fietsers hebben hier voorrang
D
De voorrang wordt met verkeerslichten geregeld

Slide 9 - Quizvraag


Bekijk de afbeelding 
Hoe weet Nienke dat ze moet stoppen voor de auto?  
A
Dat kan ze zien aan het verkeersbord
B
Dat kan ze zien aan de haaientanden op het wegdek
C
Dat kan ze niet zien

Slide 10 - Quizvraag


Bekijk de afbeelding.
Op de eerste rijbaan komen geen auto's aan, dus steekt Nienke over. Op de tweede rijbaan komen wel auto's aan.
Wat moet Nienke doen? 
A
Ze mag doorfietsen want de auto moet voor haar stoppen
B
ze kan nu beter terugfietsen
C
In het midden van de oversteekplaats moet ze stoppen

Slide 11 - Quizvraag

Inhalen (voor fietsers)
  • Als je fietst haal je andere fietsers links in. Alle overige bestuurders haal je recht in. Je mag een auto dus rechts voorbij rijden. 
  • Vlak vóór en op een zebrapad mag je een andere bestuurder niet inhalen
  • In de stad of dorp gaat een bus van het openbaar vervoer die wil weg rijden van een halte altijd voor. Die mag je dus niet voorbijrijden. 

Slide 12 - Tekstslide

Welke uitspraak over inhalende fietsers zijn waar? (meer antwoorden mogelijk)
A
Een fietser mag alleen inhalen als hij tegenliggers niet hindert
B
voordat je gaat inhalen, moet je over je rechterschouder kijken
C
ga na het inhalen niet te snel naar rechts. Anders kun je weggebruikers snijden
D
bel even voordat je gaat inhalen

Slide 13 - Quizvraag


Eline haalt Mark hier in. Is dat verstandig? 

A
Ja, er is genoeg ruimte op de weg
B
ja de passagier moet wil uitstappen moet wachten
C
nee, ze rijdt nu helemaal op de linkerkant van de weg
D
nee, ze kan beter stoppen

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer mag een bestuurder rechts inhalen? Kruis de goede antwoorden aan.
A
Als een bestuurder heeft aangegeven dat hij rechts af wil slaan en al is voorgesorteerd.
B
op een rotonde als er voldoende ruimte, of een apart fietspad is
C
Als auto's bij een zebrapad stil staan.
D
als een tram stilstaat

Slide 15 - Quizvraag

Hoe kan je zien dat een bus weg wil rijden?
A
aan het knipperen van het rechterachterlicht
B
Aan het knipperen van het linkderachterlicht
C
Dat kan je niet zien

Slide 16 - Quizvraag

Afslaan

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer moet je je hand uitsteken? (meer antwoorden mogelijk)
A
Als je naar rechts afslaat
B
nooit
C
als je een kruispunt oversteekt
D
Als je naar links afslaat

Slide 18 - Quizvraag

Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor!
(let op: deze regel geldt niet voor trams)

Slide 19 - Tekstslide


Vera wil links afslaan. Ze moet Mees voor laten gaan. Moet ze Tess ook voor laten gaan?
A
Nee, Tess moet Vera voor laten gaan
B
Ja, Tess gaat ook op dezelfde weg rechtdoor
C
Nee, Tess is een voetganger en die hebben nooit voorrang
D
Dat kun je niet weten

Slide 20 - Quizvraag


Vera wil links afslaan. Stef fietst achter haar en wil haar inhalen. Wat moet Vera doen?
A
Vlug voor Stef afslaan
B
Stef voor laten gaan
C
D
Dat kun je niet weten

Slide 21 - Quizvraag


Bas wil rechts afslaan. Mag hij voorgaan
A
ja
B
nee
C
dat kun je niet weten

Slide 22 - Quizvraag


Bas wil recht afslaan. Hij heeft geen voorrang Wie moet Bas voor laten gaan?
A
Rik en Rachid
B
Alleen Rik
C
Allen Rachid

Slide 23 - Quizvraag


Sem wil op zijn fiets links afslaan. 
Moet hij Anne voor laten gaan?
A
Nee, voetgangers hebben nooit voorrrang
B
Nee, Anne gaat niet rechtdoor op dezelfde weg
C
Ja, Anne wil ook rechtdoor lopen
D
dat kun je niet weten

Slide 24 - Quizvraag


Sem wil op zijn fiets links afslaan. 
Moet hij Karlijn voor laten gaan?
A
Dat kun je niet weten
B
Ja, Karlijn gaat rechtdoor op dezelfde weg
C
Nee, Karlijn moet Sem juist voor laten gaan

Slide 25 - Quizvraag


Sem wil op zijn fiets links afslaan. 
Moet hij Bilal voor laten gaan?
A
Nee, Bilal is een voetganger
B
Ja, Bilal gaat rechtdoor op dezelfde weg
C
Dit kun je niet weten

Slide 26 - Quizvraag


Rechtdoor op dezelfde weg gaan voor: Waar of niet waar. Kies het juiste antwoord
A
I en IV zijn niet waar, II en III zijn waar
B
II en IV zijn waar, I en III zijn niet waar
C
I en II zijn waar, III en IV zijn niet waar
D
I en IV zijn waar, II en III zijn niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Wat moet je doen als je linksaf wilt slaan?

Slide 28 - Open vraag

Soms sla je tegelijk af met een bestuurder die van de tegenovergestelde kant komt. Bijvoorbeeld als jullie allebei tegelijk dezelfde straat in willen rrrijden. De een gaat naar links, de ander naar rechts. Wie heeft er voorrang (sorry, geen plaatje)
A
Degene die naar rechts gaat, dat is een korte bocht, en die heeft voorrang
B
Degene die naar links gaat, Dat is een lange bocht, en die heeft voorrang
C
Dat kun je zo niet weten
D
Degene die het eerst aan de afslag begint.

Slide 29 - Quizvraag

ging het goed? Blijf oefenen de komende weken!
  • Zorg dat je alle verkeersborden kent die in het boekje staan, inclusief de tekens van de verkeersregelaars
  •  lees ook de voorrangsregels door en let goed op dit soort situaties als je op straat bent. 
Je kunt oefenen op 
verkeer-oefenen.nl (maar die gebruik ik ook voor deze lessonup) 
https://www.tussenschoolenthuis.nl/verkeersexamenspel/

Slide 30 - Tekstslide