week 25 Nederlands 1A les 2

woordbetekenissen opzoeken in het woordenboek
ik weet wat een voorzetsel is en kan hier voorbeelden van benoemen
ik ken verschillende werkwoorden met een vast voorzetsel
voorzetsels: hoe herken je ze?
Welke werkwoorden hebben vaste voorzetsels?
Nederlands
week 25 les 2
Taalverzorging grammatica H6
Hebben we alle doelen behaald?
Afmaken opdrachten taalverzorging grammatica H6
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

woordbetekenissen opzoeken in het woordenboek
ik weet wat een voorzetsel is en kan hier voorbeelden van benoemen
ik ken verschillende werkwoorden met een vast voorzetsel
voorzetsels: hoe herken je ze?
Welke werkwoorden hebben vaste voorzetsels?
Nederlands
week 25 les 2
Taalverzorging grammatica H6
Hebben we alle doelen behaald?
Afmaken opdrachten taalverzorging grammatica H6

Slide 1 - Tekstslide

Programma
1. Terugkoppeling vorige les
2. Nieuwe theorie voorzetsels
3. Opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Waar kun je de betekenis vinden van een woord dat je niet kent?

Slide 3 - Open vraag

6 woordraadstrategieën
1. In een woordenboek opzoeken (of Google ;))
2. Zoek een tegenstelling 
3. Zoek een synoniem
4. Zoek een omschrijving of definitie
5. Zoek een voorbeeld
6. Zoek een bekend woorddeel

Slide 4 - Tekstslide

De ondernemend peuter kroop ...... de tafel.

Vul het ontbrekende woord in.

Slide 5 - Open vraag

Voorzetsels

Slide 6 - Tekstslide

0

Slide 7 - Video

Het voorzetsel
Het voorzetsel kan het volgende aangeven:

  • plaats (aan het water, bij de tram, op de boerderij)
  • tijd (na de fietstocht, tijdens de vakantie, gedurende de reis)
  • reden/oorzaak (door de ziekte, vanwege het verlof)                                       

Slide 8 - Tekstslide

Er zijn ook voorzetsels die een deel vormen van een vaste combinatie, zoals

rekenen op (op iemands hulp rekenen)
met het oog op (met en op zijn voorzetsels)
in verband met (in en met zijn voorzetsels)
naar aanleiding van (naar en van zijn voorzetsels)
in vervolg op (in en op zijn voorzetsels)

Slide 9 - Tekstslide

Hoe herken je het voorzetsel?
Het staat bijna altijd vóór een lidwoord of een voornaamwoord, 

in de trein, in dat pakketje, tussen de rails, over de brug, naast mij, voor hem, naast het huis, achter de school, met de anderen

Slide 10 - Tekstslide

Hoe herken je het voorzetsel? (2)
Het voorzetsel kan ook áchter het zelfstandig naamwoord staan: die kant uit, het park in, de helling op.
Je ziet dat het voorzetsel dan vaak een richting aangeeft.

Het lidwoord kan ook ontbreken: op tafel, in bed, naar Italië, wegens ziekte.


Slide 11 - Tekstslide

Werkwoorden met voorzetsel
Sommige werkwoorden hebben altijd een voorzetsel bij zich in de zin. Je kunt dit niet vervangen. Voorbeelden:

geven aan, bemoeien met, luisteren naar, houden van

Slide 12 - Tekstslide

Bedenk nu zelf een werkwoord met een vast voorzetsel:

Slide 13 - Open vraag

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen

Slide 14 - Quizvraag

Welke van deze woorden is geen voorzetsel?

A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was

Slide 16 - Quizvraag

Welk voorzetsel hoort bij 'kiezen'?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij

Slide 17 - Quizvraag

Vul aan met een voorzetsel:
zorgen ...

Slide 18 - Open vraag

Vul aan met een voorzetsel:
twijfelen ...

Slide 19 - Open vraag

Aan de slag
Maak de opdrachten bij Taalverzorging grammatica H6
opdracht 1 t/m 7 vanaf blz 222

KGT: opdr. 6 klassikaal bespreken
timer
20:00

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk

Afmaken opdrachten taalverzorging spelling

Slide 21 - Tekstslide

Dit is géén voorzetsel:
A
tijdens
B
over
C
geleidelijk
D
tussen

Slide 22 - Quizvraag

Noem 3 werkwoorden met vaste voorzetsels:

Slide 23 - Open vraag