Le verbe avoir

Het werkwoord avoir (hebben)
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Het werkwoord avoir (hebben)

Slide 1 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands. Zoals 'ik'.

Slide 2 - Woordweb

Het persoonlijk voornaamwoord
je / j'
ik
tu
jij
il
hij
elle
zij
on
wij
nous
wij
vous
jullie, u
ils (m. mv)
elles (v, mv)
zij

Slide 3 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord
J'ai un frère.                      Ik heb een broer.

J'habite à Paris.               Ik woon in Parijs.

je (ik) verandert in j' (ik) voor een klinker of een stomme 'h'.

Slide 4 - Tekstslide

Kies het juiste persoonlijk voornaamwoord.
___ (Jij) as un chien?
A
je
B
tu
C
il
D
elle

Slide 5 - Quizvraag

Kies het juiste persoonlijk voornaamwoord.
___ (Jullie) avez deux frères.
A
je
B
tu
C
nous
D
vous

Slide 6 - Quizvraag

Kies het juiste persoonlijk voornaamwoord.
___ (Ik) ai une soeur.
A
je
B
j'
C
elle
D
on

Slide 7 - Quizvraag

Avoir
= hebben
j'ai
ik heb
tu as
jij hebt
il/elle a
hij/zij heeft
on a
men heeft/ we hebben
nous avons
wij hebben
vous avez
jullie hebben/ u heeft
ils/elles ont
zij hebben

Slide 8 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir) un chien.
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ (avoir) un chat.
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir) deux soeurs.
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
J' ________ (avoir) un grand frère.
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir) un chien?
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 13 - Quizvraag

Le verbe avoir - des questions?

Slide 14 - Tekstslide