b: 4.10 / k: 4.12: over taal, kijk naar taal

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leesboek op tafel en Ipad


timer
0:30
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Leesboek op tafel en Ipad


timer
0:30

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Als het goed is heb je deze in je ebook (leermiddelen Nederlands) gemaakt, zo niet dan leg je de opdrachten in je schrift open op je tafel voor controle.


timer
3:00
BK

Slide 3 - Tekstslide

2.5: grammatica
korte terugblik
Kies een woord uit van de lijst en vraag 1 van je klasgenoten naar de betekenis. 

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen 
Basis
- Ik kan de betekenis van woorden vinden door te letter op de plaatjes in de tekst
- Ik weet wat figuurlijke taal is
- Ik kan de betekenissen opzoeken in een woordenboek

Kader: 
- Ik ken de betekenis van 10 uitdrukkingen (figuurlijk taalgebruik)
- Ik kan de betekenis van woorden vinden door te kijken naar bekende stukjes
- Ik kan de juiste betekenis kiezen in het woordenboek
B: §4.10, over taal blz. 159
K: §4.12, over taal blz. 187

Slide 5 - Tekstslide

Stappenplan
Als je een moeilijk woord tegenkomt, volg je eerst het 
We behandelen stap 2 en 3 in deze les

Slide 6 - Tekstslide

Soms is het woord een samenstelling en kun je de betekenis uit de 2 woorden afleiden. Soms heeft het woord een voor- of achtervoegsel waarvan je de betekenis kent. 

voorbeeld:
  • inburgering (in + burger). Een burger is een inwoner van een land. Inburgeren is dus een burger worden in een land
  • antistoffen (anti + stoffen). Anti betekent ergens tegen zijn. Antistoffen zijn dus stoffen die ergens tegen werken. 

Slide 7 - Tekstslide

Als je het woord niet begrijpt, kun je kijken of je de betekenis gaat begrijpen door de plaatjes. 

voorbeeld
In een tekst wordt uitgelegd hoe je een papieren vliegtuigje vouwt. Er 
staat: Stap 1 – vouw het papier in de lengte dubbel. 
Stap 2 – vouw de punten aan de bovenkant diagonaal naar binnen.

Je weet niet zeker wat diagonaal betekent. Door naar het plaatje van 
stap 2 te kijken, kom je er gemakkelijk uit: diagonaal betekent schuin.

Slide 8 - Tekstslide

Woordenboek gebruiken
Je gebruikt een woordenboek vooral om de betekenis van woorden op te zoeken. Veel woorden hebben meer dan één betekenis. Elke betekenis heeft een nummer, stip of streepje. Lees alle betekenissen goed door om te kijken welke betekenis past bij de zin die je gelezen hebt.

Slide 9 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Als je iets zegt dat je niet letterlijk bedoelt, dan gebruik je figuurlijk taalgebruik.
‘Ik sterf van de kou!’
Dit betekent: Ik heb het heel erg koud. Je gaat niet echt dood van de kou.
‘Ik moet bij hen thuis altijd op eieren lopen.’
Dit betekent: Ik moet bij hen thuis altijd heel erg opletten wat ik doe en zeg. Er liggen niet echt eieren op de vloer waar je op moet lopen.

Wil je een uitdrukking opzoeken in een woordenboek? Kijk dan bij het belangrijkste woord in die uitdrukking.

voorbeeld
Is dat abonnement echt zo goedkoop? Dan zit er vast een addertje onder het gras.

Je zoekt deze uitdrukking bij het woord adder. De uitdrukking betekent: er zit iets gemeens achter.

Slide 10 - Tekstslide

Aan het werk
B: blok 4,  over taal, §4.10, opdracht 28, 29, 30, 31
K: blok 4, over taal, §4.12, opdracht 28, 29, 30, 31

klaar? woorden oefen op studygo of lezen in je leesboek
niet klaar? dan is dit je huiswerk
in je ebook

Slide 11 - Tekstslide