Wet van ohm

Vandaag
Filmpje over de wet van Ohm
(thuis bekeken)
vragen
uitleg
oefenen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Filmpje over de wet van Ohm
(thuis bekeken)
vragen
uitleg
oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
  • Na deze les kan je met behulp van de formule  R= U / I             de weerstand uitrekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding. Dit is het pictogram voor een...
A
zekering
B
weerstand
C
spanningsmeter
D
stroommeter

Slide 3 - Quizvraag

De grootheid van spanning kort je af met ?
A
U
B
I
C
V
D
A

Slide 4 - Quizvraag

Als je de weerstand als een muur ziet:
A
Hoe lager de muur hoe sneller de ampère gaat lopen
B
Hoe hoger de muurhoe sneller de ampère gaat lopen
C
De hoogte van de muur maakt niks uit.

Slide 5 - Quizvraag

Een stofzuiger heeft veel stroom nodig om goed te werken, wat weet je over de weerstand?
A
• Met deze gegevens weet je niks van de weerstand
B
Deze is gemiddeld
C
Deze is erg laag
D
Deze is erg hoog

Slide 6 - Quizvraag

Waarom heeft een klein elektrisch apparaat een grote weerstand?
A
Anders gaan de ampère te langzaam lopen
B
Geen idee, ik ga het filmpje nog eens kijken
C
Anders gaan de ampère te snel lopen
D
Anders krijgt dit apparaat te weinig stroom

Slide 7 - Quizvraag

Wet van Ohm

Slide 8 - Tekstslide

0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W

Slide 9 - Quizvraag

Er is een zekering doorgeslagen, wat is een mogelijke oorzaak?
A
overbelasting
B
Piet zit aan de aardleiding
C
kapotte lamp
D
de nul draad is kapot

Slide 10 - Quizvraag

Weerstand
Allerlei stoffen zoals in de afbeelding hiernaast remmen de elektronen maar een beetje af. 
Ze bieden een beetje weerstand tegen de beweging van de elektronen. 
Deze stoffen worden weerstanden genoemd.
Hoeveel de elektronen worden tegenhouden noemen we elektrische weerstand.
Weerstand is hoe makkelijk of hoe moeilijk de elektronen door een materiaal heen bewegen.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Wet van Ohm
De elektrische stroomsterkte hangt af van twee dingen:
  • de spanning 
  • de weerstand. 

Spanning kun je vergelijken met de kracht waarmee de elektrische deeltjes vooruit geduwd worden. 

Hoe hoger de spanning, hoe groter de stroomsterkte. 

Hoe groter de weerstand, hoe lager de stroomsterkte. 

Slide 13 - Tekstslide

Wet van Ohm

Slide 14 - Tekstslide

Hoe hoger de weerstand, wat gebeurt er?
A
Lagere stroomsterkte
B
Grotere snelheid
C
Hogere spanning
D
Meer energie

Slide 15 - Quizvraag

Wat bepaalt de stroomsterkte?
A
Temperatuur
B
Spanning en weerstand
C
Lengte
D
Materiaal

Slide 16 - Quizvraag

Weerstand berekenen
Weerstand kun je berekenen.
Daarvoor moet je de volgende begrippen kennen:

  • R = Weerstand in ohm 
  • U = spanning in volt
  • I = stroomsterkte in ampere

Je gebruikt dan de wet van Ohm, om de weerstand uit te rekenen, die is weergegeven in de formule.                          of                            (de formules zijn hetzelfde)
R=IU
U=RI

Slide 17 - Tekstslide

Wet van Ohm

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Wat is de spanning over de weerstand?

Slide 20 - Tekstslide

Stappen
1. Gegeven
2. Gevraagd
3. Formule
4. Berekening
5. Antwoord +eenheid

Slide 21 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 1

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 2

Slide 23 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 2
Gegevens:
I = 1,2 A
R= 15 Ohm

Gevraagd:
U

Oplossing:
U = I x R
U = 1,2 x 15
U = 18 V

Slide 24 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 25 - Tekstslide

Wat is de weerstand als een lampje op 6V werkt en er een stroom van 200mA doorheen gaat?
A
60 ohm
B
0.06 ohm
C
30 ohm
D
0.03 ohm

Slide 26 - Quizvraag

Spanning is 230 Volt en de stroom is 10 Ampère.
Wat is de weerstand van het apparaat?
A
2,3 ohm
B
2300 ohm
C
23 ohm
D
0,04 ohm

Slide 27 - Quizvraag

De eenheid van stroomsterkte is:
A
Volt
B
Watt
C
Ampère
D
Ohm

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de wet van Ohm
A
R = I/U
B
R = U/I
C
R = U.I
D
R = P/I

Slide 29 - Quizvraag

R is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 30 - Quizvraag

I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het symbool voor spanning?
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 32 - Quizvraag

Spanning (U) = 12V
Stroom sterkte (I) = 0,5 A
Wat is de weerstand

A
R= U . I R= 12V x 0,5 A R= 6 ohm
B
R= I/U R = 0,5A / 12V R = 0,042 ohm
C
I = U / R I= 12V /12 ohm I= 1A
D
R = U/I R= 12V /0,5A R=24 ohm

Slide 33 - Quizvraag

Je sluit een stofzuiger aan op het stopcontact van 230V. Er gaat een stroomsterkte van 3 A lopen. Hoe groot is de weerstand in Ohm?
A
0,01 Ohm
B
690 Ohm
C
383 Ohm
D
77 Ohm

Slide 34 - Quizvraag

Je sluit een apparaat met een weerstand van 385 Ω aan op het stopcontact (230V). Hoe groot is de stroomsterkte die gaat lopen in ampère?
A
1,7 A
B
0,60 A
C
88550 A
D
1,5 A

Slide 35 - Quizvraag

Door een apparaat van 575 Ω loopt een stroom van 0,4 A. Hoe groot is de spanning in volt?
A
340 V
B
6,9 V
C
230 V
D
1438 V

Slide 36 - Quizvraag

Huiswerk:

Bekijk het volgende filmpje voor de volgende les:
https://meneerwietsma.nl/elektriciteit/serie-parallel/

Slide 37 - Tekstslide