2.2

Hoofdstuk 2
2.1: Heb jij inkomsten ?
2.2: Waar blijft je geld?
2.3: Kun je leren  budgetteren?
2.4: Wordt alles duurder?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2
2.1: Heb jij inkomsten ?
2.2: Waar blijft je geld?
2.3: Kun je leren  budgetteren?
2.4: Wordt alles duurder?

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 2.2
  • Hoe krijg je inzicht in je inkomsten en uitgaven?
  • Hoe reken je bedragen om van maand naar week?
  • Welke soorten uitgaven kun je hebben?

Slide 2 - Tekstslide

behoeften > budget
  1. inzicht krijgen in je inkomsten de komende tijd
  2. inzicht krijgen in je uitgaven de komende tijd
  3. voorkomen dat je in geldproblemen komt

Slide 3 - Tekstslide

Omrekenen: maand naar week
  • 1 jaar heeft 52 weken
  • 1 jaar heeft 12 maanden.

  • 1 maand heeft 28, 29, 30 of 31 dagen
  • 1 maand heeft dus ZELDEN 4 weken...

Slide 4 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld 1

Je krijgt € 30,- zakgeld per maand. Hoeveel is dit per week?

Stappen:
  1. Eerst reken je het maandbedrag om naar een jaarbedrag:                                        € 30 x 12 = € 360.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het weekbedrag:                                           € 360 : 52 = € 6,92.

Slide 6 - Tekstslide

voorbeeld 2

Peter moet € 55,- wegenbelasting per kwartaal betalen. Hoeveel is dit per maand?

Stappen:
  1. In een kwartaal zitten 3 maanden.
  2. € 55 : 3 = € 18,33 per maand.


Slide 7 - Tekstslide

Nibud: soorten uitgaven
  1. Dagelijkse uitgaven
  2. Vaste lasten
  3. Incidentele uitgaven
Dagelijkse uitgaven: de gewone uitgaven die je betaald van het huishoudgeld (bijv. eten, drinken, persoonlijke verzorging en cadeaus)
Vaste lasten:
de uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen (bijv. rekening voor gas en elektriciteit, woonlasten, verzekeringen, contributies en abonnementen)
Incidentele uitgaven:
uitgaven die je niet zo vaak doet of die niet regelmatig zijn (kleding, meubels, vakantie, wasmachines, reparaties)

Slide 8 - Tekstslide

Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€10
B
€43,33
C
€40
D
€1,42

Slide 9 - Quizvraag

De contributie voor de voetbalclub kost € 95 per jaar. Hoeveel is dat per week?
A
€ 1,79
B
€ 1,83
C
€ 7,30
D
€ 7,92

Slide 10 - Quizvraag

Fam. de Boer ontvangt € 197,51 kinderbijslag per kwartaal. Hoeveel is dit per jaar?
A
€ 592,53
B
€ 790,04

Slide 11 - Quizvraag

Aan de slag!
rood = Iedereen is stil
  

oranje = Je mag de docent een vraag stellen


groen = Je mag met elkaar fluisterend 
overleggen
)

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoelen 2.2
  • Hoe krijg je inzicht in je inkomsten en uitgaven?
  • Hoe reken je bedragen om van maand naar week?
  • Welke soorten uitgaven kun je hebben?

Slide 13 - Tekstslide