Grammatica zinsdelen onderwerp

Welkom 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
- Ik kan de pv van een zin vinden
- Ik kan een zin in zinsdelen verdelen
- Ik kan het onderwerp van een zin vinden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We gaan eerst herhalen
Weet je nog hoe je een persoonsvorm (pv) vindt?
Weet je nog hoe je een zin in zinsdelen verdeelt?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm (pv)?

Lucian is gisteren door het ijs gezakt.
A
Lucian
B
is
C
gisteren
D
gezakt

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Neem de zin over en zet strepen tussen de zinsdelen.

Lucian is gisteren door het ijs gezakt.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm (pv)?

De eersteklassers gooiden sneeuwballen
naar de leraren.
A
leerlingen
B
gooiden
C
sneeuwballen
D
leraren

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Neem de zin over en zet strepen tussen de zinsdelen.

De eersteklassers gooiden sneeuwballen
naar de leraren.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp
1. Zoek de persoonsvorm (pv) en onderstreep hem.
2. Verdeel de zin in zinsdelen.
3. Stel de vraag: wie / wat + pv ?
4. Het antwoord is het onderwerp (ow)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Lucian / is / gisteren / door het ijs / gezakt.
A
Lucian
B
gisteren
C
door het ijs
D
gezakt

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

De eersteklassers / gooiden / sneeuwballen /
naar de leraren.
A
de eersteklassers
B
eersteklassers
C
sneeuwballen
D
leraren

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nu jij!
Ga naar Nieuw Nederlands Online.
Maak H2 > Grammatica>zinsdelen>onderwerp
Snap je iets niet?
Heb je vragen?
Roep om hulp, dan help ik je!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu jij!
Ga naar Blink grammatica 2
Maak daar de opdrachten van les 4
Snap je iets niet of heb je vragen? 
Steek dan je vinger op en ik kom je helpen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesprogramma
  • Stil lezen
  • Lesdoel
  • Uitleg
  • Zelf aan de slag

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wat het wederkerend en wederkerig voornaamwoord zijn en kan je deze uit een zin halen.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling
Benoem de volgende woordsoorten uit de onderstaande zin:

lw – znw – bnw – vz – zww – hww – pers. vnw

Op de Domtoren in Utrecht heb je een prachtig uitzicht.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling
Op de Domtoren in Utrecht heb je een prachtig uitzicht.

Op = vz
De = lw
Domtoren = znw
In = vz
Utrecht = znw
Heb = zww
Je = pers. vnw
Een = lw
Prachtig = bnw
Uitzicht = znw

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg voornaamwoorden
Wederkerend voornaamwoord (wederkerend vnw)
  • Komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord.
        Zich aanpassen, zich wassen, zich omkleden

Jij kleedt je wel heel vaak om.  

Haar broer past zich aan.

Tipje: Twijfel je of het woord een wederkerend voornaamwoord is? Zet de hele zin in de hij-vorm. Als een voornaamwoord uit de zin daarmee in 'zich' moet veranderen, dan is het een wederkerend voornaamwoord. Bovendien moet het over dezelfde persoon/personen gaan.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bijv.
1. Jij kleedt je wel heel vaak om. Hij kleedt zich wel heel vaak om.
    je = wederkerend vnw
2. Ik schaam me altijd dood als ik op een podium sta. Hij schaamt zich dood als hij op een podium staat.

3. Ik was jou. Hij wast zich. (Ik en jou gaan in de zin niet over dezelfde. Daar kun je dus geen wederkerend vnw van maken. Zowel ik en jou zijn in deze zin een persoonlijk vnw.)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg voornaamwoorden
Wederkerig voornaamwoord (wederkerig vnw)
  • Verwijst naar meerdere personen;
  • Er is er maar één: elkaar

Zij hebben elkaar al een hele tijd niet gezien.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een wederkerend werkwoord?
A
schrijven
B
raken
C
zich vergissen
D
afwassen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit werkwoord wederkerend?
afvragen
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Het werkwoord is: zich afvragen.
- Ik vraag me af hoe laat het is.
- Mijn leraar vraagt zich af