Examen Nederlands, schrijven

Examen Schrijven
23 juni 12.00 uur, 15 minuten vooraf aanwezig zijn met een geldige ID.
Waar : Examenlokaal
Korter dan 6 jaar in Nederland--> 15 minuten extra.



1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Examen Schrijven
23 juni 12.00 uur, 15 minuten vooraf aanwezig zijn met een geldige ID.
Waar : Examenlokaal
Korter dan 6 jaar in Nederland--> 15 minuten extra.



Slide 1 - Tekstslide

Hoe ziet het examen eruit?
Je krijgt drie (korte) schrijfopdrachten . 
Je MOET ze alle drie maken om beoordeeld te worden, maak je er maar 2 dan automatisch een 1.

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht specifieke kenmerken.
  • In de schrijfopdracht die je krijgt staan specifieke onderdelen die in de opdracht moeten komen te staan. 
  • Check of alle onderdelen in van de opdracht erin staan en vink ze af!

Slide 3 - Tekstslide

Samenhang
Gebruik een korte inleiding. Verwerk dan de onderwerpen die in je schrijfopdracht moeten voorkomen in de kern. Sluit af met een slot. 

Slide 4 - Tekstslide

Gebruik alinea's en 
Gebruik alinea’s, onderdelen van een tekst die bij elkaar horen.
Laat een witregel open tussen de alinea's.



Slide 5 - Tekstslide

Afstemming doel
In het de opdracht staat het doel van de opdracht. Dit kan zijn:
Schrijf een reactie, een uitnodiging, informeren naar producten enz.


Slide 6 - Tekstslide

Informeren:
 Je geeft informatie over een bepaald onderwerp, of er wordt gevraagd een kort verslag te schrijven.
De lezer overtuigen van jouw mening. Bijvoorbeeld een recensie van een concert. Je benoemt je ervaring in je tekst.

TIP: haal de informatie uit de opdracht en gebruik deze woorden.

Slide 7 - Tekstslide

Afstemming op publiek
Woordgebruik en toon aanpassen aan de lezer (publiek). Let op informeel en formeel!


Je schrijft woorden op die de lezer begrijpt.



Slide 8 - Tekstslide

Formeel/informeel taalgebruik
Bijvoorbeeld: In het geval dat je een brief schrijf aan DUO dan gebruik je u, geachte of  beste heer/mevrouw etc. (Formeel taalgebruik).
Naar een vriend gebruik je,  je en hallo en sluit je af met groetjes

Slide 9 - Tekstslide

Informeel taalgebruik
Bijvoorbeeld: Als je informatie geeft aan een vriend dan gebruik je en geen u. (Informeel taalgebruik) 

Slide 10 - Tekstslide

Woordenschat en woordgebruik
Probeer af te wisselen in je woordgebruik.


Gebruik woorden uit de schrijfopdracht; neem ze letterlijk over. Want deze woorden zijn sowieso goed geschreven.
Let ook op bezittelijk voornaamwoord: Bijvoorbeeld: Mijn fiets en niet me fiets. (schrijftaal en spreektaal)


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Spelling, interpunctie en grammatica.
Zorg voor goedlopende zinnen. Liever twee korte zinnen dan 1 hele lange zin.


Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met punt. Niet 3 uitroeptekens of vraagtekens gebruiken ??? !!!.



Slide 13 - Tekstslide

Spelling, interpunctie en grammatica.
Lees na afloop de zinnen in je hoofd nog eens aan jezelf voor, loopt deze zin wel goed? Zo niet, pas de zin aan.



Ontwijk woorden waarvan je niet weet hoe je ze moet schrijven.

Slide 14 - Tekstslide

Leesbaarheid
Slot:
Niet: Dit was mijn verhaal.
Wel: Het concert was een leuke en muzikale ervaring en de moeite waard.

Slide 15 - Tekstslide

korte opdracht 10 minuten
Je hebt bij de NS een formulier ‘Geld terug bij vertraging’ ingeleverd omdat je meer
dan een half uur later dan gepland op het station van Maastricht arriveerde. De NS
wil de vergoeding niet uitkeren omdat er volgens de betreffende medewerkster op
die dag geen vertraagde trein naar Maastricht bekend is. Dit wordt jou in een brief
medegedeeld, maar je bent het er niet mee eens en schrijft een brief terug.

Slide 16 - Tekstslide

rubrics
beoordelingscriteria

Slide 17 - Tekstslide