herhaling 6.3 en 6.4

6. Productie en markt

                   6.3 winst en verlies en 
6.4 nog meer producren 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

6. Productie en markt

                   6.3 winst en verlies en 
6.4 nog meer producren 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel van deze les 
  • De formules en begrippen van 6.3 en 6.4 herhalen,   begrijpen en toepassen ter voorbereiding van het proefwerk 
  • Laat gerust weten wat je lastig vindt van deze stof 


Slide 2 - Tekstslide

of als ik te snel of te langzaam ga 
6.3 Winst of verlies 
  • Omzet = verkoopprijs x afzet
  • Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs 
  • Brutowinst = omzet - inkoopwaarde 



totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door de verkoop van producten. 
totaal bedrag uitgegeven voor inkoop 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bruto en netto winst
  • Brutowinstmarge : verkoopprijs - inkoopprijs 
  •  Verkooprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge
  •  Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten  
 
hoeveel brutowinst(marge) ?
genoeg om de bedrijfskosten te betalen en dan nog wat winst overhouden
Bedrijfskosten
loon , reclame, huur 

Slide 4 - Tekstslide

wat wil je minimaal als brutowinst(mage) hebben

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BTW en consumentenprijs 

  • BTW: belasting toegevoegde waarde 
  • Welke BTW tarieven zijn er
  • Consumentenprijs = verkoopprijs + btw 
  • 109 % of 121%   = 100%  + 9 /21 % 


Hoog 21% 
Laag 9% (levensmiddelen/diensten)
0% 
Tel je er op als je iets verkoopt , want-> betaal je aan de BD
mag je verrekenen BTW die je betaalt bij inkoop 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weten we het nog ? 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent de afkorting btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting totale waarde
D
belasting tegen waarde

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

omzet
consumentenprijs
Inkoopwaarde van de omzet
Brutowinst
Nettoresultaat
verkoopprijs x de afzet
Brutowinst - bedrijfskosten
verkoopprijs + BTW
Afzet x de inkoopprijs
omzet - inkoopwaarde van de omzet

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bedrijf verkoopt 500 producten voor €20,-.
De inkoopprijs was €5,-. en de bedrijfskosten waren €2.000,-. Wat is het nettoresultaat van dit bedrijf?

Slide 10 - Open vraag

verkoopprijs :  20*500=10.000
inkoopprijs : 5*500= 2.500
bruto winst  10.000-2.500 = 7.500
bedrijfskosten: 2000
netto resultaat: 7500-2000=5500  
In een maand maakt bedrijf ABC een brutowinst van € 23.500. De inkoopwaarde bedroeg deze maand € 13.450. Hoeveel was de omzet in deze maand?

Slide 11 - Open vraag

inkoopwaarde 13.450
brutowinst 23.500
omzet= 23500+13450=36950


Van fabrikant A is de omzet in maart € 200.000.
De waarde van de inkoop was € 125.000.
De bedrijfskosten kwamen op € 45.000. Wat was het nettoresultaat in maart? (geef aan of het winst of verlies was)

Slide 12 - Open vraag

omzet 200.000
inkoop 125.000
brutowinst 75.000
bedrijfskosten 45.000
winst 30.000 
De inkoopprijs van een wakeboard is € 101,00 De Brutowinstmarge is 30%. Wat is de verkoopprijs exclusief BTW?

Slide 13 - Open vraag

101 + 30%  
101+30,3
of 
101.x 1.3 = 131,30
We gaan er van uit dat dit wakeboard een verkoopprijs excl. BTW heeft van € 130,00. Hoeveel is de verkoopprijs inclusief BTW?

Slide 14 - Open vraag

=130 +21% 
=130 + 27,30 = 157,30
Een fietshelm kost excl. BTW € 75. De inkoopprijs is € 45. Hoeveel procent is de brutowinstmarge van de inkoopprijs? (afronden op 1 decimaal)

Slide 15 - Open vraag

brutowinst = 75-45 =30
30/45=66.6% 
6.4 Nog meer produceren
  • Productiecapaciteit
  • Arbeidsproductiviteit  
  • Maatschappelijke kosten en opbrengsten
  • Maatschappelijk verantwoord ondernemen 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Productiecapaciteit 
  • Maximale aantal producten dat een bedrijf kan maken 
aantal mensen 
aantal uren
machines / kapitaalgoederen 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Technologische ontwikkelingen
Invloed op de productiecapaciteit. 


Productietechnieken en en machines worden steeds beter, het productieproces wordt steeds kapitaalintensiever.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arbeids-productiviteit
Productie per persoon in een bepaalde tijd



toename arbeidsproductiviteit
technoglische ontwikkelingen 
specialisatie 
scholing
prestatieloon 
arbeidsomstandigheden 
hogere productiviteit dus ->
meer produceren in zelfde tijd
minder kosten
meer winst per product
of meer productie -> meer afzet

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
prestatiebeloning
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, kunnen de productiekosten ...
A
dalen
B
stijgen
C
gelijk blijven
D
verdwijnen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een magazijn verwerkt per jaar 45000 orders.
Er zijn 5 fulltimers werkzaam (40 uur per week).
Elke werknemer heeft per jaar 7 weken vakantie.
Bereken de arbeidsproductiviteit per dag

Slide 23 - Open vraag

Elke werknemer werkt 52-7= 45 weken.
Er worden dus per week 45000/45=1000 orders verwerkt.
Dat is per werknemer: 1000/5= 200 orders per week.
Dat is per werknemer 200/5= 40 orders per dag.
Arbeidsproductiviteit 
Een magazijn verwerkt per jaar 45000 orders. 
Er zijn 5 fulltimers werkzaam (40 uur per week).
Elke werknemer heeft per jaar 7 weken vakantie.
 
Elke werknemer werkt 52-7= 45 weken. 
Er worden dus per week 45000/45=1000 orders verwerkt.
Dat is per werknemer: 1000/5= 200 orders per week.
Dat is per werknemer 200/5= 40 orders per dag.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een banketbakker bakt 3120 taarten per week. Hij heeft 8 medewerkers die vijf dagen werken. Wat is de arbeidsproductiveit per dag?

Slide 25 - Open vraag

3120/5=624
624/8=78
Bereken de arbeidsproductiviteit
Een potloodfabriek produceert 15.000 potloden per 10 dagen. Dit doen ze elke dag met 4 fulltimers. (40 uur per week)
Bereken de arbeidsproductiviteit per dag
A
600
B
3750
C
375
D
6000

Slide 26 - Quizvraag

15000 /10 =1500 per dag 
1500/4= 375 
Maatschappelijke kosten en opbrengsten

  • Maatschappelijke kosten zijn de kosten van milieuvervuiling die door ons allemaal worden betaald.
  • Maatschappelijke kosten bijvoorbeeld, bij meer productie meer banen 
  • Maatschappelijk verantwoord ondernemen 


rekening houden met mens en milieu 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat MVO voor?
A
Maatschappelijk Voogdelijk Ondernemen
B
Miniscuul verantwoord overschot
C
Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Niet vergeten  ? 
1
2
3
4
5
Nettowinst
Bedrijfskosten
Brutowinst
Omzet
Inkoopwaarde

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies