ADJECTIVES 2T

Welcome back!

ADJECTIVES

Have a seat and grab your notebook! :)
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, t, havo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome back!

ADJECTIVES

Have a seat and grab your notebook! :)

Slide 1 - Tekstslide

Goals
After this lesson, you can:

use adjectives in a sentence.

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Today you will:

Make exercises 16-19 from chapter 4

Done?

Study Theme words on page 48

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Sarah heeft een mooie trui.


Sarah =
heeft =
een =
mooie =
trui = 
Sarah has a nice sweater.


Sarah = 
has =
a =
nice =
sweater =
timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

Sarah heeft een mooie trui.


Sarah = onderwerp
heeft = pv / werkwoord
een = lidwoord
mooie = bijvoeglijk naamwoord
trui = zelfstandig naamwoord
Sarah has a nice sweater.

Sarah = subject
has = verb
a = article
nice = adjective
sweater = noun

Slide 6 - Tekstslide

Zoals je weet bestaat er in het Engels een vaste woordvolgorde: wie / doet / wat / waar / wanneer.

 

He - watched - a film - on television - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 7 - Tekstslide

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 8 - Tekstslide

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 9 - Tekstslide

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy in set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movies was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 10 - Sleepvraag

who
does
what
where
when
my friend
yesterday
drove
her car
in town

Slide 11 - Sleepvraag

who
does
what
where
when
when she was younger
in Hollywood
was
my mom
an actress

Slide 12 - Sleepvraag

Put in the correct order
her bike
to school
drove
Sandra
last Saturday

Slide 13 - Sleepvraag

Type the number where the adjective belongs:
She was (1) a (2) model (3) when she was (4) younger. (beautiful)

Slide 14 - Open vraag

Type the number where the adjective belongs:
(1) Ben is (2) baby (3).
((an) adorable)

Slide 15 - Open vraag

Open your books!
Let's make exercises 29-34 of Chapter 3.

Done with the assignments? --> Study vocabulary: Quizlet list 3B

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Goals
After this lesson, you can:


use adjectives in a sentence.

Slide 18 - Tekstslide

Homework
Chapter 3
Make: Exercises 29-34
Study: Vocabulary - Quizlet list 3B

Slide 19 - Tekstslide