Spelling - Lange klanken korte klanken

Spelling
Korte en lange klanken
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Spelling
Korte en lange klanken

Slide 1 - Tekstslide

Onze lesdoelen:
  • Ik weet wat korte en lange klanken zijn
  • Ik kan woorden met korte en lange klanken schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Korte en lange klanken 
  • Wie kan een voorbeeld noemen van een korte klank?

  • Wie kan een voorbeeld noemen van een lange klank? 

Slide 3 - Tekstslide

1.3 Lange klanken - korte klanken

Slide 4 - Tekstslide

Lange klank
Woorden met een lange klank, houden die lange klank als je ze langer maakt --> klinker weghalen.
  • school -->       o= lange klank, dus scholen
  • raam -->           a= lange klank, dus ramen 
  • muur -->           u= lange klank, dus muren

Slide 5 - Tekstslide

Je hoort een lange klank in het woord:

* Je schrijft een lange klank met twee klinkers : 
           maand, boom, huurt





Je hoort een lange klank in woorden met twee of meer lettergrepen:
*Zeg het woord. Hoor je één medeklinker na de lange klank? Dan schrijf je de lange klank met één klinker:  benen, lopen, schalen
*Zeg het woord. Hoor je twee medeklinkers na de lange klank? 
rooster, buurten
Schrijf de lange klank met twee klinkers 


Slide 6 - Tekstslide

Korte klank
Woorden met een korte klank, houden die korte klank als je ze langer maakt --> zelfde medeklinker toevoegen
  • rem (niet reem) -->     e= korte klank, dus remmen
  • zit -->         i= korte klank, dus zitten
  • bus -->      u= korte klank, dus bussen

Slide 7 - Tekstslide

Klankgroepenwoord korte klank
Na een korte klank komen er twee medeklinkers.
bakker (niet baaker)
ba 
a
bakker

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen met lange en korte klanken..

Slide 9 - Tekstslide

Lange of korte klank?
- staan -
A
lange klank
B
korte klank

Slide 10 - Quizvraag

Het woordje - wasbeer - heeft een lange en korte klank
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Heeft het woord - tennis - een lange of korte klank?
A
Lange klank
B
Korte klank

Slide 12 - Quizvraag

Ik weet nu hoe ik een woord met lange en korte klanken moet spellen
A
ja, ik snap het helemaal
B
ja, ik snap het een beetje
C
nee, ik wil graag nog een keer uitleg

Slide 13 - Quizvraag

Zelf aan de slag

Slide 14 - Tekstslide