Zinsdelen

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Zinsdelen

Welke zijn er ook al weer?

Persoonsvorm

- Daphne loopt naar school

- Mijn nichtje likt haar ijsje op

- Morgen krijgen we een aardrijkskunde toets

- Daphne loopt naar school

- Mijn nichtje likt haar ijsje op

- Morgen krijgen we een aardrijkskunde toets

Onderwerp

- Christel belegt dadelijk haar boterham.

- Ik geef mijn moeder een dikke zoen.

- De meester moest haar haar telefoon teruggeven.

Christel belegd dadelijk haar boterham.

- Ik geef mijn moeder een dikke zoen.

- De meester moest haar haar telefoon teruggeven.

Werkwoordelijk gezegde

- Mijn vader heeft de telefoon opgenomen

- Tommie en Fleur spelen verstoppertje

- Rino lijnt zijn hond aan

- Mijn vader heeft de telefoon opgenomen

- Tommie en Fleur spelen verstoppertje

- Rino lijnt zijn hond aan

Meewerkend voorwerp

- Victor geeft Sharon een zon

- De kok brengt ons onze maaltijd

- Michelle geeft de hond een koekje

- Victor geeft Sharon een zon

- De kok brengt ons onze maaltijd

- Michelle geeft de hond een koekje

Lijdend voorwerp

- De vogel vliegt een rondje over het weiland

- De schilder verft een hek

- Mijn moeder bakt een vers brood

- De vogel vliegt een rondje over het weiland

- De schilder verft een hek

- Mijn moeder bakt een vers brood

Michel doet een grappig dansje
(lijdend voorwerp)

1. Michel
2. doet
3. een grappig dansje
4. die is er niet

Haar dochter brengt mijn lieve moeder elke dag een bezoekje.
(persoonsvorm)

1. Haar dochter
2. mijn lieve moeder
3. elke dag een bezoekje
4. brengt

in het bejaardentehuis worden veel bejaarden verzorgd.
(werkwoordelijk gezegde)

1. worden
2. worden verzorgd
3. bejaarden
4. worden veel verzorgd

De handige leerkracht heeft niet op zijn brutale vraag gereageerd.
(onderwerp)

1. handige leerkracht
2. leerkracht
3. heeft niet
4. De handige leerkracht

Sinds zondag kampt mijn moeder met een zware longontsteking.
(onderwerp)

1. mijn moeder
2. moeder
3. zware longontsteking
4. sinds zondag

Onze vrienden zijn weer op vakantie gegaan.
(werkwoordelijk gezegde)

1. onze vrienden
2. zijn
3. zijn gegaan
4. op vakantie

Onze oma is vorige week gevallen.
(werkwoordelijk gezegde)

1. Onze oma
2. vorige week
3. vorige week gevallen
4. Is gevallen

Zij maken wel een goed prijsje voor je.
(onderwerp)

1. Zij maken
2. maken zij
3. die is er niet
4. maken

Fleur geeft een euro aan haar zusje.
(lijdend voorwerp)

1. aan haar zusje
2. geeft een euro
3. fleur geeft
4. een euro aan haar zusje

Jullie lenen geen tuinstoelen meer aan de overburen.
(meewerkend voorwerp)

1. Aan de overburen
2. geen tuinstoelen
3. geen tuinstoelen meer
4. jullie lenen

Ik schonk de goede buren een auto.

1. ik schonk
2. de goede buren
3. ik schonk de goede buren
4. een auto