1.3 Vermogen en energie

1.3 Vermogen en energie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1.3 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
1.3.1 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het vermogen van een apparaat.
1.3.2 Je kunt berekeningen uitvoeren met spanning, stroomsterkte en vermogen.
1.3.3 Je kunt uitleggen hoe het verbruik van elektrische energie in huis wordt gemeten.
1.3.4 Je kunt het energieverbruik van elektrische apparaten berekenen in kWh.
1.3.5 Je kunt berekenen hoeveel je voor verbruikte elektrische energie moet betalen.
EXTRA 1.3.6 Je kunt beschrijven welke grootheden je af kunt lezen op een energiemeter.

Slide 2 - Tekstslide

Vermogen
Vermogen is de hoeveelheid elektrische energie dat een apparaat per seconde verbruikt

Slide 3 - Tekstslide

Vermogen
De eenheid van vermogen is Watt. 

Slide 4 - Tekstslide

Vermogen berekenen
Vermogen = Spanning x Stroomsterkte

P = U x I

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht
Gegeven:      U = 2,2 v
                          I = 50 mA = ? A





Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht
Gegeven:      U = 2,2 v
                          I = 50 mA = 0,050 A





Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht
Gegeven:      U = 2,2 v
                          I = 50 mA = 0,050 A

Gevraagd: P = ?



Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht
Gegeven:      U = 2,2 v
                          I = 50 mA = 0,050 A

Gevraagd: P = ?

P = U x I = 2,2 x 0,050 = 0,11 W



Slide 9 - Tekstslide

Energieverbruik meten
Energieverbruik meten we met een kWh meter.

1 kWh is de energie dat een apparaat met een vermogen van 1kW na een uur verbruikt. 

Slide 10 - Tekstslide

Energieverbruik bereken
Energieverbruik = Vermogen x Tijd

E = P x t

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 2
Gegeven: P = 10 W + 140 W + 250 W = 400 W = ? kW

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 2
Gegeven: P = 10 W + 140 W + 250 W = 400 W = 0,4 kW

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 2
Gegeven: P = 10 W + 140 W + 250 W = 400 W = 0,4 kW
                     t = 3 h

Gevraagd: E = ?

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 2
Gegeven: P = 10 W + 140 W + 250 W = 400 W = 0,4 kW
                     t = 3 h

Gevraagd: E = ?

Uitwerking: E = P x t = 0,4 x 3 = 1,2 kWh

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 3
Gegeven: E = 1,2 kWh
                     prijs 1 kWh = €0,23

Gevraagd: kosten = ?


Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld opdracht 3
Gegeven: P = 1,2 kW
                     prijs 1 kWh = €0,23

Gevraagd: kosten = ?

Uitwerking: kosten = 1,2 x €0,23 = €0,28

Slide 17 - Tekstslide

Energiemeter
Veel apparaten hebben een vermogen dat kan veranderen. 
Om een goed beeld te krijgen van het verbruik gebruik je dan een energiemeter. 

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken: paragraaf 1.3 opdracht 1 t/m 12?
Hoe: Eerste 5 minuten in stilte
Klaar: Nakijken

Slide 19 - Tekstslide

De hoeveelheid energie dat een apparaat per seconde verbruikt noemen we ...
A
De stroomsterkte
B
Het vermogen
C
De kracht
D
De spanning

Slide 20 - Quizvraag

De spanning over een lampje is 3 volt.
De stroomsterkte is 10 Ampere.
Wat is het vermogen?
A
3 W
B
10 W
C
30 W
D
7 W

Slide 21 - Quizvraag

Wat drukken we uit in kilowattuur (kWh)?
A
Energieverbruik
B
Hoe lang een apparaat aan staat
C
Vermogen
D
Gewicht van een apparaat

Slide 22 - Quizvraag

Het vermogen van een apparaat is 3 kilowatt.
De apparaat staat 4 uur aan.
Hoeveel energie heeft het apparaat verbruikt?

A
1 kWh
B
7 kWh
C
43 kWh
D
12 kWh

Slide 23 - Quizvraag