werkwoorden in de verleden tijd deel 3
1 / 13
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
voeren(VT)
Indy............haar paard Spikkel.
Indy............haar paard Spikkel.
Slide 5 - Open vraag
bedreigen(VT)
De overvallers ............de mensen in het gebouw.
De overvallers ............de mensen in het gebouw.
Slide 6 - Open vraag
regelen(VT)
De jongen................voor zijn oma de boodschappen.
De jongen................voor zijn oma de boodschappen.
Slide 7 - Open vraag
fietsen (VT)
.................jij gisteren door het dorp?
.................jij gisteren door het dorp?
Slide 8 - Open vraag
zweven (VT)
De luchtballonnen .......................door de lucht.
De luchtballonnen .......................door de lucht.
Slide 9 - Open vraag
branden (VT)
Het huis................helemaal af.
Het huis................helemaal af.
Slide 10 - Open vraag
sporten (VT)
Groep 7...................in de Rosmolen.
Groep 7...................in de Rosmolen.
Slide 11 - Open vraag
Welke zin is foutloos geschreven?
A
Zwoof daar een luchtballon?
B
Ik verblijdde mijn zusje met een ontbijt.
C
Hij beantwoorde de moeilijke vraag.
D
gaf jij nu zomaar 10 euro weg?
