In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 20 min
Onderdelen in deze les
Persoonsvorm en onderwerp in samengestelde zinnen
Slide 1 - Tekstslide
Welke 3 manieren zijn er om de persoonsvorm in een zin te vinden?
Slide 2 - Open vraag
Welke vraag kun je stellen om het onderwerp in een zin te vinden?
Slide 3 - Open vraag
Wat is zijn de persoonsvorm en het onderwerp van de hoofdzin? 'De timmerman maakt cement, zodat hij straks kan gaan metselen'.
Slide 4 - Open vraag
Wat is zijn de persoonsvorm en het onderwerp van de bijzin?
'De timmerman maakt cement, zodat hij straks kan gaan metselen'.
Slide 5 - Open vraag
Wat is zijn de persoonsvorm en het onderwerp van de hoofdzin? 'Mijn moeder braadt een groot stuk vlees, want er komen tien mensen eten.
Slide 6 - Open vraag
Wat is zijn de persoonsvorm en het onderwerp van de bijzin?
'Mijn moeder braadt een groot stuk vlees, want er komen tien mensen eten.
Slide 7 - Open vraag
Wat is zijn de persoonsvorm en het onderwerp van de hoofdzin?
'Bestrijdingsmiddelen zijn slecht voor het milieu, dus eet Rinke alleen maar biologisch voedsel'.
A
Persoonsvorm= slecht
onderwerp= voedsel
B
Persoonsvorm= zijn
Onderwerp= bestrijdingsmiddelen
C
Persoonsvorm= eet
Onderwerp= Rinke
D
Persoonsvorm= biologisch
onderwerp= dus
Slide 8 - Quizvraag
Wat is zijn de persoonsvorm en het onderwerp van de hoofdzin?
'Bestrijdingsmiddelen zijn slecht voor het milieu, dus eet Rinke alleen maar biologisch voedsel'.
A
Persoonsvorm=eet
Onderwerp= Rinke
B
Persoonsvorm= dus
Onderwerp= maar
C
Persoonsvorm= milieu
Onderwerp= het
Slide 9 - Quizvraag
Zoek zowel van de hoofdzin als van de bijzin de persoonsvorm als het onderwerp op: De mensen klappen, nadat de laatste noot van het vioolorkest heeft geklonken.