NL Examen 2019 2de tijdvak


Nederlands examen 2019 2de tijdvak
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
StudielessenMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Nederlands examen 2019 2de tijdvak

Slide 1 - Tekstslide

Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid.
bijvoorbeeld door:
1 de uitkomsten van een recent onderzoek weer te geven
2 een voorbeeld te geven bij het onderwerp van de tekst
3 een voor de tekst belangrijke vraag te stellen
4 vooraf een korte samenvatting van de tekst te geven
Welke twee manieren komen in alinea 1 het duidelijkst naar voren?

Slide 2 - Open vraag

In de eerste alinea staat tussen haakjes: “ja ja, die bestaan”. (regel 4)
Wie geeft deze toelichting?
A
Anne Vegterloo, de schrijfster van de tekst
B
één van de organisatiefanaten
C
huishoudcoach Els Jacobs
D
opruimgoeroe Marie Kondo

Slide 3 - Quizvraag

De populaire Japanse opruimgoeroe Marie Kondo en haar aanhangers
zijn voorstander van opruimen. (alinea 2)
Welke drie gevolgen heeft opruimen volgens haar aanhangers?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het tekstverband tussen alinea 2 en alinea 3?
A
Alinea 2 en alinea 3 vormen samen een opsomming.
B
Alinea 2 en alinea 3 vormen samen een tegenstelling.
C
Alinea 3 bevestigt vooral de inhoud van alinea 2.
D
Alinea 3 geeft vooral een conclusie bij alinea 2.

Slide 5 - Quizvraag

In alinea 4 noemt huishoudcoach Els Jacobs twee hoofdredenen voor de
kracht van opruimen. De eerste hoofdreden is: fysiek bezig zijn.
Citeer de zin waarin de tweede hoofdreden genoemd staat.

Slide 6 - Open vraag

“Zorgt de rommel voor stress?” (regels 90-91)
Volgens de informatie uit alinea 7 wel.
Citeer de zin uit alinea 7 die het duidelijkst aangeeft hoe de rommel
voor stress zorgt.

Slide 7 - Open vraag

Wat is de belangrijkste functie van alinea 8?
A
Alinea 8 geeft met name advies bij de rest van de tekst.
B
Alinea 8 geeft met name een nuancering bij de rest van de tekst.
C
In alinea 8 wordt met name een conclusie getrokken.
D
In alinea 8 wordt met name een nieuwe hoofdvraag uitgewerkt.

Slide 8 - Quizvraag

“(…) troep maakt creatief.” (regels 146-147)
Citeer de zin uit alinea 8 die het duidelijkst de reden hiervoor
weergeeft.

Slide 9 - Open vraag

Het middenstuk van deze tekst bestaat uit alinea 2 tot en met 8 en kan
verdeeld worden in vier delen met de volgende tussenkopjes:
deel 1: Psychische gezondheid en opruimen
deel 2: Lichamelijke gezondheid en opruimen
deel 3: Rommelstress of stressrommel?
deel 4: Creatief gerommel
Geef aan welk deel bij welke alinea hoort.

Slide 10 - Open vraag

Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte van de tekst weer?
A
Mensen met opgeruimde en schone huizen zijn gezonder dan mensen met rommelige huizen.
B
Mensen met rommelige huizen zijn veel creatiever, dus opruimen is niet noodzakelijk.
C
Opruimen kan helpen je beter te voelen, maar niet iedereen heeft last van rommel.
D
Opruimen zorgt voor een betere lichamelijke en psychische gesteldheid.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het doel van deze tekst?
A
.de lezer aansporen om vanaf nu meer te gaan opruimen
B
de lezer amuseren met leuke anekdotes over opruimen
C
de lezer informeren over opruimen en de invloed ervan op je welbevinden
D
de lezer waarschuwen voor gezondheidsrisico’s van rommelige huizen

Slide 12 - Quizvraag

Samenvattingsopdracht
Vat de tekst ‘In Zweden is contant geld zeldzaam’ samen in maximaal
190 woorden.
Besteed daarbij alleen aandacht aan de volgende punten:
1 de ontwikkeling die in de tekst centraal staat;
2 twee technologische vernieuwingen die verder hebben bijgedragen
aan het succes van de cashloze betalingen in Zweden;
3 drie redenen voor de snelle ontwikkeling in Zweden volgens financieel
adviseur Björn Segendorff;
4 de reden waarom de besturen van de diverse Zweedse banken
cashloze betalingen stimuleren;
5 de bevolkingsgroepen voor wie de ontwikkeling met name een
probleem vormt;
6 de drie verschillende redenen waarom de ontwikkeling een probleem
kan vormen voor sommigen volgens Lars Eriksson;
7 de verwachting van financieel adviseur Björn Segendorff.
Maak er een goedlopend geheel van. Gebruik volledige zinnen waarbij de
tekstverbanden duidelijk weergegeven worden. Noem niet onnodig
voorbeelden. Tel de woorden en zet dat aantal onder je samenvatting. Zet
de titel erboven. 
Lever je samenvatting in bij de volgende dia.

Slide 13 - Tekstslide

Lever hier je samenvatting in.

Slide 14 - Open vraag

Een afbeelding in een advertentie kan verschillende functies hebben.
Wat is de belangrijkste functie van de afbeelding met de tekst “Hier doenwe het niet voor”?
De afbeelding.....
A
is vooral nodig om de tekst onder de afbeelding te kunnen begrijpen.
B
trekt vooral de aandacht van de lezer.
C
voegt nieuwe informatie toe aan de tekst onder de afbeelding.

Slide 15 - Quizvraag

Greenchoice is een energiebedrijf dat duurzame energie wil leveren aan zijn klanten.
Wat is de belangrijkste boodschap van de advertentie?
A
Alle energie zou duurzaam opgewekt moeten worden.
B
Awards voor groene bedrijven moeten verboden worden.
C
Greenchoice zal het enige groene energiebedrijf blijven.
D
Greenchoice wil in de toekomst meer prijzen winnen.

Slide 16 - Quizvraag

Doordat het woordje ‘NIET’ in de afbeelding in een ander lettertype en
onderstreept weergegeven is, kun je de zin in de afbeelding op twee
manieren lezen. Namelijk als:
1 Hier doet Greenchoice het voor.
2 Hier doet Greenchoice het niet voor.
Waarnaar verwijst ‘Hier’ in de zin “Hier doet Greenchoice het NIET voor”?
A
duurzaam zijn
B
het maken van keuzes
C
het meest klantvriendelijk zijn
D
het winnen van prijzen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het uiteindelijke doel van Greenchoice met deze advertentie?
A
andere energiebedrijven aansporen om net als Greenchoice groene energie te produceren
B
mensen informeren over klantvriendelijkheid en duurzaamheid van Greenchoice
C
mogelijk nieuwe klanten overhalen om klant te worden bij Greenchoice
D
stemmers bedanken dat ze Greenchoice hebben gekozen als beste merk

Slide 18 - Quizvraag

Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid.
bijvoorbeeld door
1 de mening van de schrijver over het onderwerp weer te geven
2 een samenvatting van de tekst te geven
3 een voorbeeld te geven bij de tekst
4 voor de tekst belangrijke vragen te stellen. Welke twee manieren worden in alinea 1 en 2 van deze tekst gebruikt om de tekst in te leiden?

Slide 19 - Open vraag

In alinea 3 en 4 noemt Lieke Verheijen van de Radboud Universiteit van
Nijmegen vier veranderingen in conventies die optreden bij digi-taal.
Noteer deze vier veranderingen in conventies.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het verband tussen alinea 3 en alinea 4?
A
Alinea 3 en alinea 4 vormen samen een opsomming.
B
Alinea 3 en alinea 4 vormen samen een tegenstelling.
C
Alinea 4 geeft een advies bij alinea 3
D
Alinea 4 geeft een toelichting bij alinea 3.

Slide 21 - Quizvraag

De Amerikaanse taalwetenschapper Mark Liberman toonde aan dat het
niet altijd alleen het apparaat of programma zelf is dat de regels bepaalt. Citeer de zin waarin uitgelegd wordt hoe hij dit aantoonde.

Slide 22 - Open vraag

In alinea 6 worden drie manieren genoemd waarmee je toch sociale
context kunt toevoegen aan een appje of sms’je.
Noteer deze drie manieren.

Slide 23 - Open vraag

In alinea 3 en alinea 8 wordt gesproken over conventies in taalgebruik.
In de titel van deze tekst wijkt de schrijver af van de gebruikelijke manier
om een titel te formuleren.
Van welke afwijking is er in de titel sprake?

Slide 24 - Open vraag

In alinea 7 staat: “Terug naar het gebruik van punten”.
Naar welke alinea’s wordt hier vooral terugverwezen?

A
alinea 1, 2 en 3
B
alinea 1, 2 en 4
C
alinea 1, 3 en 4
D
alinea 1, 4 en 5

Slide 25 - Quizvraag

“Verder is het nog maar de vraag hoe definitief de veranderingen zijn (…)”
(regels 132-134)
Waarom hoeven we ons volgens Van Oostendorp geen zorgen te maken
over de invloed van digi-taal op het Nederlands?
A
De nieuwe media veranderen minder snel.
B
De standaardtaal verandert niet zo snel.
C
Er bestaat geen gelimiteerd aantal karakters meer.
D
Het aantal afkortingen neemt niet meer toe.

Slide 26 - Quizvraag

In alinea 11 legt Van Oostendorp uit waarom hij zich geen zorgen maakt
over taalverloedering.
Van Oostendorp maakt zich geen zorgen over taalverloedering omdat
A
de Romeinen al klaagden over taalverloedering.
B
het bij taal gaat om verwoorden en begrijpen en dat gaat goed.
C
scholieren door de sociale media juist veel creatiever worden met taal.
D
uit onderzoek van 2004 blijkt dat iedereen denkt dat de taal verloedert.

Slide 27 - Quizvraag

In de tekst worden twee hoofdvragen gesteld: “Waarom verschilt digitale
taal (digi-taal) van het gewone Nederlands?” (regels 27-29) en “En
moeten we ons daar zorgen over maken?” (regels 29-30)
Bij welke alinea uit het middenstuk begint het antwoord op de tweede
hoofdvraag?

Slide 28 - Open vraag

Het onderzoek van Verheijen gaat over de invloed van chatten en appen
op de schrijfvaardigheid van scholieren.
Noteer het positieve gevolg en het negatieve gevolg van chatten en
appen dat zij noemt.

Slide 29 - Open vraag

Citeer de zin uit alinea 12 die het duidelijkst aangeeft hoe Verheijen denkt
over de invloed van sociale media op taal.

Slide 30 - Open vraag

Maak de opgave
(beoordeel jezelf op de volgende slide)

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Einde

Slide 33 - Tekstslide