Toets grammatica zinsdelen H1 t/m 6

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Toets grammatica zinsdelen
H1 t/m 6

Je krijgt nu eerst een aantal vragen over de theorie.

Succes!

Je krijgt nu een aantal beweringen te zien. Geef aan of de beweringen waar of niet waar zijn.

1. Geef aan of onderstaande bewering waar of niet waar is.

Als je van een zin een vraagzin maakt, komt de persoonsvorm vooraan in de zin te staan.

1. Waar
2. Niet waar

2. Geef aan of onderstaande bewering waar of niet waar is.

Je kunt de persoonsvorm van een zin vinden door het getal (dus: van enkelvoud naar meervoud of andersom) te veranderen.

1. Waar
2. Niet waar

3. Geef aan of onderstaande bewering waar of niet waar is.

Een zinsdeel bestaat altijd uit meerdere woorden.

1. Waar
2. Niet waar

4. Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?

1. Aan/Voor wie + persoonsvorm + onderwerp?
2. Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
3. Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
4. Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + lijdend voorwerp?

5. Welk woord is geen bijwoordelijke bepaling?

1. misschien
2. naar
3. niet
4. waarschijnlijk

6. Welke vraag stel om je het lijdend voorwerp van een zin te bepalen?

Bedenk bij de volgende twee zinnen (vraag 7 en 8) nog een andere zin door de woordvolgorde te veranderen. De betekenis van de zin moet gelijk blijven. Je mag geen woorden toevoegen of weglaten. 

7. Bedenk bij onderstaande zin nog een andere zin door de woordvolgorde te veranderen. De betekenis van de zin moet gelijk blijven. Je mag geen woorden toevoegen of weglaten.

Bitterballen had hij nog nooit gegeten.

8. Bedenk bij onderstaande zin nog een andere zin door de woordvolgorde te veranderen. De betekenis van de zin moet gelijk blijven. Je mag geen woorden toevoegen of weglaten.

Ajax versloeg FC Twente in de bekerwedstrijd.

Nu volgen er twee meerkeuzevragen (vraag 6 en 7) over zinsdeelstreepjes.

9. Welke verdeling in zinsdelen is juist?

1. Ik / had / mijn tennisschoenen / per ongeluk / niet / in mijn sporttas / gestopt.
2. Ik / had / mijn tennisschoenen per ongeluk / niet / in mijn sporttas / gestopt.
3. Ik / had / mijn tennisschoenen per ongeluk / niet in mijn sporttas gestopt.
4. Ik / had / mijn tennisschoenen / per ongeluk niet / in mijn sporttas gestopt.

10. Welke verdeling in zinsdelen is juist?

1. Op de rommelmarkt / in Beverwijk / kocht / Simone een blauwe bloempot.
2. Op de rommelmarkt / in Beverwijk / kocht / Simone / een blauwe bloempot.
3. Op de rommelmarkt in Beverwijk / kocht / Simone een blauwe bloempot.
4. Op de rommelmarkt in Beverwijk / kocht / Simone / een blauwe bloempot.

Nu volgen er een aantal vragen waarbij je de kennis moet toepassen.

Er volgt eerst een voorbeeld om te laten zien hoe je antwoord moet geven.

Voorbeeld:
Op welk eiland heeft Nelson Mandela tot zijn vrijlating in 1960 vastgezeten?

pv = heeft

ow = Nelson Madela

wg = heeft vastgezeten

lv = -

mv = -

bwb = Op welk eiland

bwb = tot zijn vrijlating in 1960

11. Vul van onderstaande zin pv, ow, wg, lv, mv en bwb in. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje '-' (dus bijvoorbeeld: bwb = -).

Naar welk eiland werd Napoleon na zijn nederlaag verbannen?

12. Vul van onderstaande zin pv, ow, wg, lv, mv en bwb in. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje '-' (dus bijvoorbeeld: bwb = -).

De chirurg sprak de patiënt voor de operatie vol medeleven toe.

13. Vul van onderstaande zin pv, ow, wg, lv, mv en bwb in. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje '-' (dus bijvoorbeeld: bwb = -).

Vanwege leegloop biedt Zeeuws-Vlaanderen mensen uit de Randstad voldoende woonruimte.

14. Vul van onderstaande zin pv, ow, wg, lv, mv en bwb in. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje '-' (dus bijvoorbeeld: bwb = -).

Mijn lieve tante stuur ik iedere vakantie een ansichtkaart.

15. Vul van onderstaande zin pv, ow, wg, lv, mv en bwb in. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje '-' (dus bijvoorbeeld: bwb = -).

Met behulp van röntgenfoto’s kunnen artsen een breuk vaststellen.

Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) uit de volgende zinnen (vraag 10, 11 en 12). Zet een streepje (-) als er geen bijwoordelijke bepaling in de zin zit. 

16. Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) uit onderstaande zin. Zet een streepje (dus: bwb = -) als er geen bijwoordelijke bepaling in de zin zit.

Waarom loopt die stoet straks door de stad?

17. Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) uit onderstaande zin. Zet een streepje (dus: bwb = -) als er geen bijwoordelijke bepaling in de zin zit.

Voor de training moet iedereen een warming-up doen.

18. Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) uit onderstaande zin. Zet een streepje (dus: bwb = -) als er geen bijwoordelijke bepaling in de zin zit.

Wie wil mijn kinderpostzegels kopen?

19. Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) uit onderstaande zin. Zet een streepje (dus: bwb = -) als er geen bijwoordelijke bepaling in de zin zit.

Vanuit de bergen stroomt smeltwater naar de bergmeren.

Voeg aan de volgende zin (vraag 13) twee bijwoordelijke bepalingen toe. Je mag de zinsvolgorde niet veranderen.

20. Voeg aan onderstaande zin twee bijwoordelijke bepalingen toe. Je mag de zinsvolgorde niet veranderen. Je moet de hele zin overnemen!

Onze buurvrouw is gestruikeld.

21. Maak een zin met de volgende zinsdelen in de aangegeven volgorde:

ow – pv/wg – bwb – bwb

22. Maak een zin met de volgende zinsdelen in de aangegeven volgorde:
ow – pv/wg – lv – bwb – bwb – rest wg.