if or when

leerdoel 2
Ik kan het verschil aangeven tussen If en When en deze woorden op de juiste manier gebruiken
stap 1
Kijk in je weekplanner 
stap 2
kijk het filmpje oefen met de link en in de english classroom
stap 3
Bewijs door slim leren te maken
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

leerdoel 2
Ik kan het verschil aangeven tussen If en When en deze woorden op de juiste manier gebruiken
stap 1
Kijk in je weekplanner 
stap 2
kijk het filmpje oefen met de link en in de english classroom
stap 3
Bewijs door slim leren te maken

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent if?

Slide 2 - Woordweb

wat betekent when?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

wanneer gebruik je if en
wanneer gebruik je when?

Slide 5 - Woordweb

wanneer if ?
If gebruik je om aan te geven als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren of als je een voorwaarde aangeeft.

wanneer when?
Je gebruikt when voor situaties die gaan gebeuren
betekenis when
When betekent als maar ook toen en wanneer
betekenis if
If betekent als of mits ( op voorwaarde dat)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

.... he goes to the movies, he always gets a large popcorn with tons of butter.
A
If (Niet zeker)
B
If (voorwaarde)
C
When (zeker)

Slide 8 - Quizvraag

VUL IN:
...............it rains tomorrow,
we won't have a picnic.
A
if
B
when

Slide 9 - Quizvraag

.... I leave work, I usually go to the fitness center to work out.
A
If (Niet zeker)
B
If (voorwaarde)
C
When (zeker)

Slide 10 - Quizvraag

VUL IN:
I'm going to London.
I'll phone you..............I get back..
A
if
B
when

Slide 11 - Quizvraag

You can still catch the bus .... you leave now.

A
If (Niet zeker)
B
If (voorwaarde)
C
When (zeker)

Slide 12 - Quizvraag

VUL IN:
My father will buy me a car
....................I'm eighteen.
A
if
B
when

Slide 13 - Quizvraag

She loves to travel. ... she goes on vacation, she goes somewhere exotic.
A
If (Niet zeker)
B
If (voorwaarde)
C
When (zeker)

Slide 14 - Quizvraag

VUL IN:
I'm leaving work now.
I'll finish this letter .............. I get home.
A
if
B
when

Slide 15 - Quizvraag

.... I am late for work, my boss gets very angry.
A
If (Niet zeker)
B
If (voorwaarde)
C
When (zeker)

Slide 16 - Quizvraag

VUL IN:
................. John doesn't take his car, we'll take the subway.
A
if
B
when

Slide 17 - Quizvraag

.... you see her, tell her I went home.
A
If (Niet zeker)
B
If (voorwaarde)
C
When (zeker)

Slide 18 - Quizvraag

VUL IN:
................. it is snowing tomorrow, we can make a snow man in the garden
A
if
B
when

Slide 19 - Quizvraag

check:
Wanneer gebruik je 'when'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om iets te eisen
C
om een voorwaarde te stellen
D
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren

Slide 20 - Quizvraag

Check:
Wanneer gebruik je 'if'?
A
als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren
B
om een voorwaarde aan te geven
C
als je zeker weet dat iets gaat gebeuren
D
om iets te eisen

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

oefen
ga naar je English Classroom
en 
oefen if en when
daarna
slim leren

Slide 23 - Tekstslide