Erfelijkheid en evolutie

18. Wat is een mutatie?
A
Een aandoening die is ontstaan bij de vorming van geslachtscellen.
B
Een erfelijke aandoening die is veroorzaakt door ziekteverwekkers.
C
Een verandering in het DNA veroorzaakt door een verandering van één gen.
D
Een ziekte die ontstaat door één zieke cel tussen gezonde cellen.
1 / 24
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

18. Wat is een mutatie?
A
Een aandoening die is ontstaan bij de vorming van geslachtscellen.
B
Een erfelijke aandoening die is veroorzaakt door ziekteverwekkers.
C
Een verandering in het DNA veroorzaakt door een verandering van één gen.
D
Een ziekte die ontstaat door één zieke cel tussen gezonde cellen.

Slide 1 - Quizvraag

19. Wat is evolutie?
A
Het ontstaan en weer uitsterven van een diersoort.
B
Het ontstaan van de ene soort uit de andere soort.
C
Het ontstaan van nieuwe soorten organismen door klimaatverandering.
D
Organismen die in een nieuwe omgeving zijn gaan leven.

Slide 2 - Quizvraag

20 Charles Darwin ontdekte dat de aarde en zijn soorten voortdurend veranderen. Hij ontdekte dat goed aangepaste organismen meer kans hebben op nakomelingen dan minder goed aangepaste organismen.
Hoe wordt dit laatste ook wel genoemd?
A
erfelijke variatie
B
kunstmatige selectie
C
natuurlijke selectie
D
variatie in fenotype

Slide 3 - Quizvraag

Volgens de evolutietheorie hebben de Aziatische en de Afrikaanse olifant zich ontwikkeld uit
 ‘oer-olifantachtigen’ die ruim 50 miljoen jaar geleden op aarde leefden.
In de afbeelding is deze ontwikkeling weergegeven in een stamboom.

Hierover gaat vraag 22.
(volgende slide)

Slide 4 - Tekstslide

22. Naar aanleiding van deze stamboom worden twee uitspraken gedaan.
Geef aan of ze juist of onjuist zijn.

a. Zowel de Aziatische als de Afrikaanse olifant heeft zich ontwikkeld uit de Moeritherium.

b. De Wolharige mammoet is uitgestorven in het Pleistoceen.

Slide 5 - Open vraag

In de afbeelding is een stamboom van enkele soorten organismen schematisch getekend. Elk rondje stelt een soort voor. 

Over deze afbeelding gaan de vragen 29 en 30.
(beantwoorden op de volgende slides)

Slide 6 - Tekstslide


23. Met welk nummer is de soort aangegeven die het langst geleden heeft geleefd?

Slide 7 - Open vraag


24. Met welke nummers zijn soorten aangegeven die uit soort 7 zijn ontstaan?

Slide 8 - Open vraag

Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder.

De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe.

Hierover gaan vraag 25 en 26 op de volgende slides.

Slide 9 - Tekstslide

25. Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor ‘haarkleur’?

Slide 10 - Open vraag

26. Verandert door de werking van de geslachtshormonen het genotype voor de “haarkleur’?

Slide 11 - Open vraag

In de afbeelding hieronder zie je een deel van een geologische tijdschaal en de
evolutie van het paard. 

Deze afbeelding hoort bij vraag 31 en 32. 

31. De Eohippus leefde ongeveer 60 miljoen jaar geleden.
In welk tijdvak leefde de Eohippus? 
(beantwoorden op volgende slide)

Slide 12 - Tekstslide


31. De Eohippus leefde ongeveer 60 miljoen jaar geleden.
In welk tijdvak leefde de Eohippus?

Slide 13 - Open vraag

Een paleontoloog is iemand die fossielen onderzoekt. Op een dag onderzoekt de paleontoloog fossiele resten die tijdens een opgraving uit de bodem zijn gehaald. 
Het zijn de fossiele resten van een Eohippus, een Mesohippus en van een Pliohippus. 

32. Welk fossiel heeft waarschijnlijk het diepst in de aarde gezeten?
(beantwoorden in de volgende slide)

Slide 14 - Tekstslide


32. Welk fossiel heeft waarschijnlijk het diepst in de aarde gezeten?

Slide 15 - Open vraag

Hiernaast zie je een deel van de stamboom van de familie van Lenthe.

32. Een genotype kun je aangeven met AA, Aa of aa.
Welk genotype heeft Lenthe? Leg je antwoord uit.
(beantwoorden op volgende slide)

Slide 16 - Tekstslide


32. Een genotype kun je aangeven met AA, Aa of aa.
Welk genotype heeft Lenthe? Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Open vraag

Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor steil haar recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor steil haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar (zie de afbeelding).
33. Wat is het fenotype van kind P?
(beantwoorden op volgende slide)

Slide 18 - Tekstslide


33. Wat is het fenotype van kind P?

Slide 19 - Open vraag

Bij varkens en wilde zwijnen wordt het geslacht op dezelfde manier bepaald als bij de mens. 
In de afbeelding zijn chromosomen uit een cel te zien.

34. Zijn deze chromosomen afkomstig uit een cel van een mannelijk of van een vrouwelijk dier? (beantwoorden op volgende slide)

A. man
B. vrouw
C. kun je niet zien

Slide 20 - Tekstslide


34. Zijn deze chromosomen afkomstig uit een cel van een mannelijk of van een vrouwelijk dier?
A
Man
B
Vrouw
C
Kun je niet zien
D
Weet ik niet

Slide 21 - Quizvraag


Bij rundvee is zwartbont dominant over roodbont 
(zwartbont = A en roodbont = a).

35. Wat is de kans op een zwartbont kalf, als beide ouders roodbont zijn?
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
100 %

Slide 22 - Quizvraag

Soms wordt een drieling geboren. 
Drielingen kunnen op verschillende manieren ontstaan. 

In de afbeelding is een van de mogelijke ontstaanswijzen van een drieling schematisch weergegeven. Kind 3 is een meisje.

vraag op volgende slide

Slide 23 - Tekstslide


21. Is uit het geslacht van kind 3 (meisje) met zekerheid af te leiden welk geslacht de andere kinderen hebben?
A
Nee.
B
Ja, alleen voor kind 1.
C
Ja, alleen voor kind 2.
D
Ja, zowel voor kind 1 als voor kind 2.

Slide 24 - Quizvraag