Poëzie & Fictie

Poëzie & Fictie
Begrippen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Poëzie & Fictie
Begrippen

Slide 1 - Tekstslide

A. Rauw en realistisch
Fictie
-Vooruitwijzing    Aanwijzing dat er iets gaat gebeuren, vaak zonder dat je precies weet wat er gaat gebeuren. 

-Chronologische volgorde   De volgorde waarin dingen gebeuren.

-Flashback   Een sprong terug in de tijd. Er wordt iets beschreven wat eerder is gebeurd. Bijvoorbeeld doordat iemand zich iets herinnert.

-Proloog   Een korte tekst voorin het boek. Daarin staat belangrijk stukje van het verhaal.

Slide 2 - Tekstslide

B. Eropuit - poëzie
Poëzie is taalspel.
Poëzie is (vaak) emotie.

Een gedicht kan verschillende betekenissen hebben.
Die betekenissen zie je vaak pas na een paar keer lezen. Of na elke keer lezen zie je weer een andere betekenis.


Dat komt door de manier van schrijven: veel wit, korte zinnetjes (zgn. verzen), woorden met verschillende betekenissen, beeldspraak. 



Slide 3 - Tekstslide

Poëzie begrippen
Strofe = 'alinea' in een gedicht, na een strofe komt een witregel

Slide 4 - Tekstslide


   Poëzie - begrippen
-Klankrijm (=assonantie)  Woorden die in de buurt van elkaar staan en dezelfde klank hebben. Bijvoorbeeld: slappe - platte: vroege - coole.

-Beginrijm (=alliteratie)  Woorden die in de buurt van elkaar staan en met dezelfde letter of klank beginnen. Bijvoorbeeld: Lek in luchtbed: chagrijnige Sjaak.

-Eindrijm   Het laatste woord van een regel, rijmt op het laatste woord van de vorige regel. 



Slide 5 - Tekstslide

Beginrijm - klankrijm - eindrijm
Liesje leerde Lotje lopen
Langs de lange Lindenlaan
En toen Lotje niet wou lopen
Toen liet Liesje Lotje staan

Slide 6 - Tekstslide

Beginrijm - klankrijm - eindrijm
Liesje leerde Lotje lopen
Langs de lange Lindenlaan
En toen Lotje niet wou lopen
Toen liet Liesje Lotje staan

Slide 7 - Tekstslide

Rijmschema's
-Rijmschema De manier waarop de regels van een gedicht op elkaar rijmen. Je maakt een rijmschema door de regels die op elkaar rijmen dezelfde letter te geven. Bijvoorbeeld:
a a b b (gepaard rijm);
a b a b (gekruisd rijm);
a b b a (omarmend rijm).

Slide 8 - Tekstslide

Gekruist rijm
Laatst vroeg ik aan een hommel:
‘Waar gaat gij heen met spoed?'
Ze zei: ‘Ik ga naar Zaltbommel,'
ik dacht: wat rijmt dat goed.

toen riep een tweede hommel:
En ik moet naar het Gooi!'
Ik dacht: wel-voor-de-drommel
ook dát rijmt wederom mooi.

Slide 9 - Tekstslide

Gepaard rijm
Sinterklaas kapoentje
Gooi wat in mijn schoentje
Gooi wat in mijn laarsje
Dank u Sinterklaasje

Slide 10 - Tekstslide

Omarmend rijm
Natuur is voor tevredenen of legen. 
En dan: wat is natuur nog in dit land? 
Een stukje bos, ter grootte van een krant, 
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen, 
De’ in kaden vastgeklonken waterkant, 
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand 
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het rijmschema van dit gedicht?

Zo'n egeltje, dat in november slapen gaat
en dromend alles mist: de Sint als kreupelrijmer,
de kerstcommercie en het oudejaarsgemijmer,
de nieuwjaarsborrels en nieuwjaarsleuterpraat.
A
A-A-B-B
B
A-B-A-B
C
A-B-B-A

Slide 12 - Quizvraag

A-B-B-A =
A
gekruist rijm
B
omarmend rijm
C
gepaard rijm

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide