Herhaling Hoofdstuk 5

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De prijs inclusief BTW noem je ook wel de consumentenprijs
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep naar de juiste kant. Gaat het om een abstracte of een concrete markt?
Concrete markt
Abstracte markt
Arbeidsmarkt
Kerstmarkt in Keulen
Kaasmarkt in Alkmaar
Rommelmarkt op Koningsdag
Woningmarkt

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de woningmarkt ?
A
De vraag naar woningen
B
De totale vraag naar woningen en het totale aanbod van woningen
C
Het totale aanbod van woningen
D
De vraag naar woningen en het aanbod van woningen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan of er sprake is van vraag of aanbod ?

"Je oude laptop is te traag geworden en je gaat een nieuwe kopen"
A
Vraag
B
Aanbod

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personeel
Plaats
Product
Promotie
Prijs
Presentatie

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alles wat een bedrijf doet om meer te verkopen noem je ..
A
Promotie
B
Reclame
C
Adverteren
D
Marketing

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de consumentenprijs?
A
verkoopprijs zonder btw
B
verkoopprijs
C
verkoopprijs met btw
D
inkoopprijs

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

is verkoopprijs inclusief btw of exclusief btw?
A
inclusief
B
exclusief

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een winkelier ontvangt voor zijn producten:
A
de inkoopprijs inclusief BTW
B
de verkoopprijs exclusief BTW
C
de verkoopprijs inclusief BTW
D
de inkoopprijs exclusief BTW

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Brood valt onder het volgende BTW-tarief:
A
0% BTW
B
9% BTW
C
21% BTW
D
BTW vrij

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag
Aanbod
C & A heeft veel keuze uit kleding voor kinderen.
Mo heeft op de markt een kraam met kaas en worst.
Nikita wil nieuwe sportschoenen.
In de supermarkfolder staan veel producten.

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

BTW betekent Belasting over de totale waarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is omzet?
A
Afzet x inkoopprijs
B
Inkoopprijs : verkoopprijs
C
Afzet x verkoopprijs
D
Afzet : verkoopprijs

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkoopprijs + .... = verkoopprijs
A
btw
B
brutowinstmarge
C
bedrijfskosten
D
nettowinst

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de Brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - inkoopprijs
C
afzet x prijs
D
bedrijfskosten - inkoopprijs

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken we de nettowinst?
A
Omzet - bedrijfskosten = nettowinst
B
Omzet - inkoopkosten = nettowinst
C
Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst
D
Brutowinst - inkoopkosten = nettowinst

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent afzet?
A
Aantal verkochte producten
B
Inkomsten van het bedrijf
C
Totaal bedrag van de verkopen
D
Aantal ingekochte producten

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkoopprijs =
A
Inkoopprijs + brutowinstopslag
B
Inkoopprijs + btw
C
Brutowinstopslag + btw
D
btw + brutowinstopslag

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkoopprijs
Brutowinstmarge +
Verkoopprijs excl. btw
Btw +
Consumentenprijs
(verkoopprijs incl. btw)

Slide 36 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de omzet?
A
Brutowinstopslag x verkoopprijs
B
Afzet x verkoopprijs
C
Inkoopprijs x verkoopprijs
D
Afzet x inkoopprijs

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omzet - inkoopwaarde =
A
Brutowinst
B
Nettowinst

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van bedrijfskosten

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de nettowinst. Brutowinst is €475.000,- Bedrijfskosten: €21.900,-

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1) Inkoopprijs € 4, brutowinstmarge 45%.
Bereken de verkoopprijs
2) Bereken de consumentenprijs btw tarief is 21%

Slide 41 - Open vraag

Berekening 1 (inkoopprijs > verkoopprijs)
45 :100 = 0,45
4 x 0,45 = 1,80 (brutowinstopslag)
€4,- + € 1,80 = €5,80 (verkoopprijs)

Berekening 2 (verkoopprijs > consumentenprijs)
21 : 100 = 0,21
€5,80 x 0,21 = €1,22 (btw)
€5,80 + € 1,22 = €7,02 (consumentenprijs)





Brutowinst is €500,- Mijn bedrijfskosten zijn €300,-
Nettowinst = ...
A
€800,-
B
- €200,-
C
€200,-

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een nieuwe auto kost €12.900,- exclusief BTW. Hoeveel kost de auto inclusief BTW? (Btw= 21%)
A
€ 15.609,-
B
€ 27.090,-
C
€ 10.661,16
D
€ 15.351,-

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies