NE - HV1 - 2.7

NE - HV1 - 2.7
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

NE - HV1 - 2.7

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (wg) =
alle werkwoorden van een zin samen.

Bijv. : Wij willen vanmiddag sporten.
De leerlingen gaan straks werken aan de opdrachten.

Slide 3 - Tekstslide

Splitsbare werkwoorden:
Sommige werkwoorden vallen in twee delen uiteen.

Bijv. Ik schrijf de uitleg van mevrouw snel over. (overschrijven).
Uiteindelijk viel het best wel mee. (meevallen).

Beide delen behoren tot het werkwoordelijk gezegde!



Slide 4 - Tekstslide

Aan het + (infinitief) / te + (infinitief)
Bijv. Wij zitten hard te werken.
Hij is een huis aan het bouwen.

PV + aan het (infinitief) / te (infinitief) = werkwoordelijk gezegde.

Slide 5 - Tekstslide

Het onderwerp vinden:
2 manieren
1. de Onderwerpsproef.

Verander de PV van enkelvoud naar meervoud (of andersom) --> het zinsdeel dat mee moet veranderen is het onderwerp.

Bijv. de docent gaat vanmiddag om vier uur naar huis.
de docenten gaan vanmiddag om vier uur naar huis.

Slide 6 - Tekstslide

Het onderwerp vinden:
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde?

Bijv. De meiden gaan vanmiddag zwemmen.
Wg = gaan zwemmen.
Wie/wat gaan zwemmen? --> de meiden.

Slide 7 - Tekstslide

Lijdend Voorwerp
  • het onderwerp doet iets met het lijdend voorwerp.
  •  je vindt het lijdend voorwerp door de vraag te stellen: wie/wat + wg + o?
  • het lv komt voor in zinnen waar je voor het onderwerp iets of iemand kan zetten. 

Slide 8 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Bijv. Hij zoekt zijn vriendin.
wg = zoekt | o = hij (hij zoekt iets/iemand)
Wie zoekt hij? --> zijn vriendin

Bijv. Mijn ouders gaan een nieuwe auto kopen.
wg = gaan kopen | o = mijn ouders (mijn ouders gaan iets kopen)
Wat gaan mijn ouders kopen? --> een nieuwe auto.


Slide 9 - Tekstslide

Oefenen: zinnen ontleden
Noteer telkens het ow, pv, wg, lv.

  1. de mevrouw gaat een nieuwe fiets ophalen.
  2. Hij bespeelt zijn piano.
  3. de leerlingen lezen de opdrachten zorgvuldig door.
  4. We kunnen hem niet vinden.

Slide 10 - Tekstslide

Maken:
opdracht 9, 10, 12.

Slide 11 - Tekstslide