Erfelijkheid

Hoofdstuk 5 Erfelijkheid
5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.8, 5.9 & Boekje
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 Erfelijkheid
5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.8, 5.9 & Boekje

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijkheid

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Fenotype
Fenotype=het uiterlijk van een orgamisme

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijkheid
5.1.1 Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
5.1.2 Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.
Je lichaam is opgebouwd uit cellen. Alle cellen hebben een celkern met daarin de informatie voor je erfelijke eigenschappen. Die informatie heb je gekregen van je ouders.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cel
Bevat een celkern met daarin chromosomen.

Chromosomen bevatten erfelijke informatie.

Mensen-->46 chromosomen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf dit op:

In een eicel (vrouw) zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel (man) zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

ALLE CELLEN HEBBEN 46 CHROMOSOMEN BEHALVE GESLACHTSCELLEN!




Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voordeel van geslachtelijke voortplanting?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Chromosoomportret
  • Foto van de chromosomen in de kern
  • Mensen hebben 23 paren chromosomen -->Totaal 46 chromosomen
  • Behalve de Y en X chromosomen zijn de paren gelijk aan elkaar.
  • 44 autosomen
  • 2 geslachtschromosomen (X en Y)
  • 46, XY

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit hiernaast is een karyogram van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gen= stukje chromosoomen die codeert  voor 1 eigen schap
chromosoom -gen-allel

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homozygoot = twee gelijke allelen van een gen.
Heterozygoot = twee verschillende allelen van een gen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Allel
Allel = variant van een gen
Komen net als chromosomen in paren voor ; allelenpaar

Twee gelijke allelen ; homozygoot
Twee ongelijke allelen; heterozygoot

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste volgorde van groot naar klein?
A
Celkern - chromosoom - gen-allel
B
Chromosoom - gen -allel- celkern -
C
Celkern - gen - chromosoom - allel
D
Chromosoom - celkern - gen - allel

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke is meer specifiek? Gen of allel?
A
Gen
B
Allel

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke omschrijving hoort (het best) bij de plaats van het vraagteken?
A
Chromosomenpaar
B
Allelenpaar
C
Genenpaar
D
Zowel genen- als allelenpaar

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aa kan je ook wel omschrijven als:
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot
C
Homozygoot recessief
D
Heterozygoot dominant

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Genen worden aan geduid met een letter. Vaak gebruik men het eerste letter van het alfabet. Een dominant allel geef je aan met de letter
A
A
B
C
a

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genexpressie
Elke cel  heeft dezelfde info en  toch heb je verschillende cellen/weefsels?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe komt het fenotype tot stand?
A
genotype en het milieu
B
DNA
C
uiterlijk
D
chromosomen

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van DNA naar eiwit
  • Transcriptie  
  • Translatie
  • Ribosoom
  • Eiwit (regelstof/bouwstof)
  • Hormoon, enzym of antistof

Slide 24 - Tekstslide

Het DNA bevindt zich in de kern van de cel. Wanneer het gen aan staat, wordt het DNA-sequentie afgelezen en gekopieerd. Het gen komt tot expressie, het gen komt tot uiting. Het kopie heet RNA. 
Het proces waarbij DNA wordt afgelezen en RNA wordt aangemaakt heet transcriptie. Een belangrijk verschil tussen DNA en RNA is dat DNA dubbelstrengs is en RNA enkelstrengs. Hierdoor kan het RNA de celkern verlaten. 

In het cytoplasma zitten ribosomen die stukjes RNA vertalen naar eiwitten. Bij het aflezen van het RNA worden bijbehorende aminozuren gekoppeld als een soort kralenketting waardoor er een specifiek eiwit ontstaat. Eiwitsynthese is dus het aanmaken van eiwitten. 

Je lichaam kan eiwitten als brandstof gebruiken, maar hun functie als bouwstof is veel belangrijker. Eiwitten kunnen namelijk functioneren als hormoon, enzym of antistof. Door eiwitsynthese zorgen je cellen dat je voldoende eiwitten hebt. Het aan en uitzetten van genen maakt het voor cellen mogelijk om verschillende eiwitten aan te maken op het moment dat de cel ze nodig heeft.
Hoe worden eiwitten gemaakt van DNA?
1. Transcriptie in de celkern (DNA → RNA) 
RNA lijkt op DNA, alleen kan RNA wel door de celkern.
RNA is brengt de boodschap naar de ribosoom.

2. Translatie in het ribosoom (mRNA → eiwit)
Ribosoom "leest" boodschapmolekuul af en vormt lange ketens van aminozuren--> eiwit

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitproductie
1. Eiwitproductie begint in de celkern. Een stukje DNA bevat de bouwinstructie voor een eiwit
2. Dit stukje wordt gekopieerd in de vorm van een RNA molecuul (transcriptie)
3. Via de kern poriën reist het RNA molecuul vervolgens naar het cytoplasma
4. Een ribosoom “leest” het RNA- molecuul en koppelt dan aminozuren aan elkaar volgens de bouwinstructie (translatie)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak van basisstof 5.7
Opdracht 2, 4  5
Hoe : stil
Hoeveel tijd: 10 minuten
Na 10 minuten na bespreken

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Ga naar one-note-module erfelijkheid
Maak uit one-note module erfelijkheid Taak 1
Maak deel 1 en deel 2

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies