Paragraaf 4.2 - Brand

4.2 Brand
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

4.2 Brand

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat de ontbrandingstemperatuur van een stof is. 
  • Je kunt de drie voorwaarden noemen waaraan moet zijn voldaan om een brand te laten ontstaan. 
  • Je kunt de drie manieren noemen om een brand te blussen en telkens een voorbeeld geven van zo'n blusmethode.

Slide 2 - Tekstslide

Introductie 
 
Benzine vliegt gemakkelijker in brand dan hout. Als er een brand uitbreekt, moet je die zo snel mogelijk blussen. Bij het blussen van een benzinebrand ga je anders te werk dan bij het blussen van een houtbrand.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Voorwaarden voor verbranding 
Benzine vliegt niet zomaar in brand. Je moet het eerst aansteken, bijvoorbeeld met een lucifer. Door de hete, brandende lucifer wordt de benzine warmer. Als de benzine een bepaalde temperatuur bereikt, gaat het branden. De temperatuur waarbij een stof gaat branden noem je de ontbrandingstemperatuur. Iedere stof heeft zijn eigen ontbrandingstemperatuur. 
 

Slide 5 - Tekstslide

Voorwaarden voor verbranding 
De ontbrandingstemperatuur van benzine is ongeveer 270 °C. Eikenhout heeft een ontbrandingstemperatuur van 400 °C. Als benzine of hout eenmaal boven de ontbrandingstemperatuur is, blijft de stof vanzelf branden. De warmte die vrijkomt bij het verbranden zorgt ervoor dat de stoffen boven hun ontbrandingstemperatuur blijven.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe noem je de temperatuur waarbij een stof gaat branden?
A
brandingstemperatuur
B
ontbrandingstemperatuur
C
vuurtemperatuur
D
blustemperatuur

Slide 7 - Quizvraag

Je hebt drie stoffen voor je liggen. Je hebt getest wanneer deze gaan branden: 

- IJzer gaat niet branden als je er een lucifer bij houdt.  
- Silaan gaat branden terwijl het in het klaslokaal ligt.  
- Benzine gaat branden als je er een lucifer bij houdt. 

Sleep de stoffen in de volgorde van lage ontbrandingstemperatuur naar hoge ontbrandingstemperatuur.
ijzer
silaan
benzine

Slide 8 - Sleepvraag

Als je op de knop van een aansteker duwt, stroomt er gas uit. Als je aan het wieltje draait, zie je ook een vonkje.
Maak de zin kloppend.
Het vonkje zorgt ervoor dat het gas boven zijn ………………………….. komt.

Slide 9 - Open vraag

Voorwaarden voor verbranding 
Om een brand te laten ontstaan moet aan drie voorwaarden zijn voldaan : 
  • Er moet een brandstof aanwezig zijn.
  • Er moet voldoende zuurstof aanwezig zijn, bijvoorbeeld uit lucht. 
  • De temperatuur van de brandstof moet hoger zijn dan de ontbrandingstemperatuur.

Slide 10 - Tekstslide

BRAND!

Slide 11 - Tekstslide

Witte fosfor is een gevaarlijke stof. Als je het in je broekzak stopt, vliegt het vanzelf in brand.
Welke van de volgende beweringen over witte fosfor is waar?
A
witte fosfor is een brandbare stof
B
in je broekzak is geen zuurstof aanwezig
C
De ontbrandingstemperatuur van witte fosfor ligt boven 50 C
D
De ontbrandingstemperatuur van witte fosfor ligt onder 50 C

Slide 12 - Quizvraag

e hebt drie stoffen voor je liggen. Je hebt getest wanneer deze gaan branden: 

- Diesel gaat branden als je er een brandende lont bij houdt. 
- Strontium gaat niet branden als je er een brandende lont bij houdt.  
- Fosfine gaat branden als deze stof in de zon ligt. 

Sleep de stoffen in de volgorde van lage ontbrandingstemperatuur naar hoge ontbrandingstemperatuur.
strontium
fosfine
diesel

Slide 13 - Sleepvraag

Verbranding van een kaars
Als een kaars op tafel staat is al aan twee van de drie voorwaarden voldaan: er is een brandbare stof (kaarsvet) en er is voldoende zuurstof aanwezig. De kaars gaat pas branden als je de lont aansteekt, bijvoorbeeld met een aansteker. De vlam van de aansteker verhit het kaarsvet in de lont tot boven de ontbrandingstemperatuur. Om een brand te laten ontstaan is het dus niet voldoende als er aan één of twee voorwaarden is voldaan. Er moet aan alle drie de voorwaarden tegelijkertijd voldaan zijn. Hiervan maak je gebruik bij het blussen van brand.

Slide 14 - Tekstslide

Als een niet aangestoken kaars op tafel staat, wordt al voldaan aan twee voorwaarden voor het ontstaan van brand.
Welke voorwaarden zijn dit?
A
Er is een brandstof aanwezig en de ontbrandingstemperatuur is bereikt
B
Er is een brandstof aanwezig en er is zuurstof
C
Er is zuurstof aanwezig en de ontbrandingstemperatuur is bereikt

Slide 15 - Quizvraag

Maak de zinnen kloppend.
Als je zand op een kampvuur schept, blokkeer je de aanvoer van A…………………….
Het kampvuur gaat dan uit. Grotere branden kun je zo B..................….....doven

Slide 16 - Open vraag

Een brand blussen  
 
Brand is een ongewenste situatie. Als je niet ingrijpt, zal de verbranding steeds sneller en heftiger verlopen. Een brand moet je daarom zo snel mogelijk blussen. Om een brand te blussen moet je minstens één van de voorwaarden voor brand wegnemen. Dat kan op drie manieren. 
 

Slide 17 - Tekstslide

Een brand blussen
  • Je kunt de brandstof weghalen.  
  • Je kunt de aanvoer van zuurstof (lucht) blokkeren.  
  • Je kunt de stof afkoelen tot onder zijn ontbrandingstemperatuur.

Slide 18 - Tekstslide

Brandstof weghalen
De brandstof weghalen is vaak lastig. Bij een brand staat de brandstof namelijk in brand. Het gebeurt weleens dat een gas- of olieleiding explodeert en in brand vliegt. Door de afsluiters in de leiding dicht te draaien kun je de aanvoer van nieuwe brandstof stopzetten. De brand dooft dan vanzelf wanneer het gas of de olie uit de leiding is uitgebrand.

Slide 19 - Tekstslide

Aanvoer van lucht blokkeren
Als je zand op een kampvuur schept, blokkeer je de aanvoer van lucht en dus van zuurstof. Het kampvuur gaat dan uit. Grotere branden kun je zo niet doven. De brandweer gebruikt daarvoor schuim dat over het brandende materiaal wordt gespoten De laag schuim blokkeert de aanvoer van lucht en daarmee van zuurstof.

Slide 20 - Tekstslide

Afkoelen tot onder de ontbrandingstemperatuur
Door water op de brand te spuiten koel je het brandend materiaal af tot beneden de ontbrandingstemperatuur. Omdat het materiaal erg heet kan zijn en ook nog eens in brand staat, heb je grote hoeveelheden water nodig.

Slide 21 - Tekstslide

Gevolgen voor het milieu 
Als dit water in het riool stroomt, neemt het de brandstof mee. Als die brandstof giftig is, kan dat rampzalige gevolgen voor het milieu hebben. Ook is het gevaarlijk voor mensen. Het riool vult zich namelijk met giftige dampen, die via afvoerputjes en toiletten in je huis terecht kunnen komen.

Slide 22 - Tekstslide

Er staat een huis in brand.
Wat is de beste manier om deze brand te blussen?
A
Blussen met zand
B
Blussen met water
C
De brandstof weghalen

Slide 23 - Quizvraag

Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf 4.1 en maak de online opdrachten     
Hoe: helemaal stil! muziek mag in!     
Hulp: Geen     
Tijd:  ???? minuten lang     
Huiswerk: opdrachten 1 tm 15 van paragraaf 4.1 & Test jezelf    
Klaar?: ga bezig met een ander vak! 

Slide 24 - Tekstslide