Grammatica V3 bijvoeglijke bijzijn hfst 4

H4 grammatica
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H4 grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je leert een betrekkelijk voornaamwoord (BTV) te herkennen;
- Je leert het juiste betrekkelijke voornaamwoord (BTV) te gebruiken in zinnen;
- Je leert een bijvoeglijke bijzin te herkennen;
Je leert een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (BTV m.i.a.) te herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Waarnaar verwijst 'dat' in de volgende zin? De burgemeester gaf het voetbalteam, dat kampioen was geworden, een prijs.

Slide 4 - Open vraag

Waarnaar verwijst 'wie' in de volgende zin? De boze mevrouw aan wie ik dat vroeg, zie ik niet meer.

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

De poster achter in het lokaal, ..... mijn collega heeft opgehangen, is verdwenen.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 12 - Quizvraag

Het meisje..... ik daar zag, is mijn buurmeisje.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 13 - Quizvraag

Bijvoeglijke bijzin

Slide 14 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
- De bijvoeglijke bijzin begint met een BTV;
- Het betrekkelijk voornaamwoord hoort dus bij de bijvoeglijke bijzin;
- De bijvoeglijke bijzin bevat een persoonsvorm.

Let op:
Een voorzetsel voor 'wie' telt mee bij de bijvoeglijke bijzin.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden bijvoeglijke bijzin
Het grote vliegtuig, dat ik vanmorgen zag, is neergestort. 

Je schold me uit, wat ik erg onprettig vond

De directeur, aan wie ik dat gevraagd heb, heeft nog geen antwoord gegeven. 

Slide 16 - Tekstslide

Benoem de bijvoeglijke bijzin:
Mijn lieve kat, die al erg oud is, heeft veel geslapen.

Slide 17 - Open vraag

Benoem de bijvoeglijke bijzin:
De klas, voor wie ik deze presentatie heb gemaakt, zat rustig te luisteren

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is...
A
Hetgeen waar een betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst
B
Een betrekkelijk voornaamwoord dat nergens naar verwijst
C
Een betrekkelijk voornaamwoord waar het antecedent al in zit
D
Dat wat voor het betrekkelijk voornaamwoord staat

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide


'Wie niet luisteren wil, moet maar voelen', zegt mijn moeder altijd. 
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 24 - Quizvraag


Heb je dat nieuwe boek van 
Margje Woodrow al gelezen? 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 25 - Quizvraag


Het boek dat ik vorige week gelezen heb, is erg spannend. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 26 - Quizvraag


Wie niet waagt, wie niet wint. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 27 - Quizvraag

Herhaling vorige lessen

Slide 28 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met 'het antecedent van een woord?'

Slide 29 - Open vraag

Oefenen:  betrekkelijk voornaamwoord, antecedent en bijvoeglijke bijzin. 

Slide 30 - Tekstslide

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

De opmerking ... Ronald maakt, kan ik niet plaatsen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 31 - Quizvraag

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Het aantal leerlingen .... een baantje heeft, is niet te tellen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 32 - Quizvraag

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Op alles ... u vandaag koopt, krijgt u korting.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 33 - Quizvraag

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Een kopie, .... niet te lezen is, kun je beter niet versturen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 34 - Quizvraag

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Alles ... wij gedaan hebben, hebben wij met beleid gedaan.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 35 - Quizvraag




Wat jij mij hebt gegeven, is bedorven.
A
vragend voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a. (met ingesloten antecedent)
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 36 - Quizvraag


De auto die daar staat, 
is van mijn vader. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 37 - Quizvraag


Ik vind dat raadsel echt niet grappig. 
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragen voornaamwoord

Slide 38 - Quizvraag


'Wie niet luisteren wil, moet maar voelen', zegt mijn moeder altijd. 
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 39 - Quizvraag



Wie geeft deze oude man een stoel?
A
vragend voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a. (met ingesloten antecedent)
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 40 - Quizvraag

Zet onder de volgende zin de woordsoorten.
Wie de heel vieze schoenen heeft geveegd, 

mag de prachtige  woonkamer, die ik laatst heb 

geverfd, komen bewonderen. 

Slide 41 - Tekstslide