Woordsoorten - Voornaamwoorden

Welkom

Woordsoorten


Voornaamwoorden
Nederlands
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Woordsoorten


Voornaamwoorden
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat een persoonlijk-, bezittelijk voornaamwoord zijn.

  • kun je persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoord in een zin herkennen.

  • kun je uitleggen wat de persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoord in een zin zijn.

  • kun je zelf zinnen maken waairn je de voornaamwoorden goed gebruikt. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke voornaamwoorden ken je al?
(je mag de soort noemen of een voorbeeld geven)

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
  • Vervangt een zelfstandig naamwoord:​

Stefan leest een boek -->​ Hij leest een boek​

Mijn zus heeft mij een boek geleend. Ik leen het uit aan een vriendin.



Slide 6 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Slide 7 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Geeft aan van wie iets is​
  • Staat voor het zelfstandig naamwoord
  • Staat op de plek van het lidwoord


Dit is het boek --> Dit is haar boek
​Heb jij het huiswerk niet af? --> Heb jij jouw huiswerk niet af?





Twijfel je of het jou of jouw / u of uw moet zijn? Vervang het door mij of mijn. De -n- hoor je namelijk beter dan de w. Moet het mijn zijn? Dan schrijf je jouw of uw, moet het mij zijn dan schrijft je u of jou.
  • Ik weet jou/jouw adres.
  • Ik weet mij/mijn adres.
  • Je hoort dat het mijn adres moet zijn = bezittelijk.
  • Dus: ik weet jouw adres.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
  • Staat meestal aan het begin van een zin:
'Wie gaat er morgen mee naar het zwembad?'
'Wat voor hond hebben jullie?'




Wie
Wat 
Welk(e)
Wat voor (een)

Slide 10 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Als het niet aan het begin van de zin staat, kun je de zin op een andere manier vragend maken. Het vragend voornaamwoord komt dan vooraan te staan. Kijk maar:

'Weet jij wie de wedstrijd van afgelopen zaterdag heeft gewonnen?'   
wordt
'Wie heeft afgelopen zaterdag de wedstrijd gewonnen?'

Slide 11 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
  • De naam zegt het al: het wijst iets aan.

  • Voorbeelden van aanwijzende voornaamwoorden zijn:

    Die, deze, dit, dat, zulk(e), zo'n en dergelijk(e)

Slide 12 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Ezelsbruggetje:
Naar het-woorden verwijs je met dit of dat ​
Naar de-woorden verwijs je met die of deze

  • Plus het aanwijzend voornaamwoord hoort altijd bij een ZN; het wijst een ZN aan:

Dat meisje heeft haar diploma gehaald. (dat, want het meisje)
Is de jongen er al? Nee, die heb ik nog niet gezien.. (die, want de jongen)


Slide 13 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
  • De vragende voornaamwoorden (vr. vnw) zijn:
    wie, wat, welk(e) en wat voor (een)

  • Meestal staan ze aan het begin van een vraagzin

  • Soms staan ze midden in een zin. Dan zijn ze wat lastiger te herkennen. 

  • Door de zin vragend te maken, komt het vragend voornaamwoord vooraan in de zin te staan. 

Kun je mij vertellen wat voor mobiel jij hebt? 
Wat voor een mobiel heb jij? 

Slide 14 - Tekstslide

Let op!
  • Vraagwoorden als waarom, hoe, waarin, waarmee enz. verwijzen niet naar mensen of dingen. 

  • Ze verwijzen naar redenen, tijden of plaatsen. 

  • Dit zijn dan ook geen vragende voornaamwoorden.

  • Dit zijn voorbeelden van bijwoorden: deze woordsoort wordt later apart behandeld. 

Slide 15 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons. 
Deze woorden slaan terug op het onderwerp. 
wederkeren = terugkeren

Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:
zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen
Ik vergis me / Hij stelt zich aan / Wij nemen ons voor

Het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp van de zin aan. 


Slide 16 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
  • Andere werkwoorden komen soms met een wederkerend voornaamwoord voor:

  • zich wassen: Zij wast zich / Zij wast haar auto
  • zich scheren: Hij scheert zich / Hij scheert zijn baard

Slide 17 - Tekstslide

Truc!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat? 

Voorbeeld
Je vergist je toch nooit? 
Oplossing: vervang je door hij 
Hij vergist zich toch nooit? 

Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!

Slide 18 - Tekstslide

Benoem de pers. vnw. in onderstaande zin:
Ik ken Jan wel, maar mijn ouders hebben hem nog nooit gezien.
A
Ik, Jan, ouders, hem
B
mijn, hem
C
Ik, hem
D
Ik

Slide 19 - Quizvraag

Hoeveel pers. vnw. staan er in de zin:
Wanneer ga je weer eens bij je oma op bezoek?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quizvraag

Haar jurk is haar te klein geworden.
Haar en haar = ?
A
1. Haar = pers. vnw 2. haar = pers. vnw
B
1. Haar = pers. vnw 2. haar = bez. vnw
C
1. Haar = bez. vnw 2. haar = bez. vnw
D
1. Haar = bez. vnw 2. haar = pers. vnw

Slide 21 - Quizvraag

Is die rode fiets niet van jou?
jou = ?
A
bez. vnw
B
pers. vnw

Slide 22 - Quizvraag

Maak een zin met het woord 'jullie' als pers. vnw. en een zin met het woord 'jullie' als bez. vnw.

Slide 23 - Open vraag

Welk antwoord is juist?
De vier vragende voornaamwoorden zijn:
A
wie, wat, waar en welk(e)
B
wie, wat, welk(e) en wat voor (een)
C
wie, welk(e), wat voor (een) en hoe
D
wie, welk(e), wat voor (een) en waarom

Slide 24 - Quizvraag

Sleep de onderstreepte woorden uit de zin naar het juiste voornaamwoord:
Wie heb jij vanmorgen die opdracht laten overschrijven?
pers. vnw.
vr. vnw.
aanw. vnw.
Wie
jij
die

Slide 25 - Sleepvraag

Maak een zin met een pers. vnw., een bez. vnw. en een aanw. vnw.

Slide 26 - Open vraag

Wij hebben ons vergist.
wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag

mijn huis.
mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het bez. vnw.?
Heb jij mijn tas meegenomen ?

Slide 31 - Open vraag

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 32 - Quizvraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 33 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Slide 34 - Open vraag


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wat voor een hond past bij jou? 

Slide 35 - Open vraag

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 36 - Sleepvraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 37 - Open vraag


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 38 - Open vraag

Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou

Slide 39 - Quizvraag

Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons

Slide 40 - Quizvraag

Moet je je nog wassen vandaag?

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'

Slide 41 - Quizvraag

Zij geven elkaar een cadeau.

'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 42 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 43 - Quizvraag

Kun je mij vertellen wie het schoolfeest dit jaar organiseert?

'wie' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 44 - Quizvraag

Mijn vader bracht ons naar dat schoolfeest.

'dat' is een...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 45 - Quizvraag

Waarom wil je graag die nieuwe film zien?

Is 'Waarom' een vragend voornaamwoord?
A
ja
B
nee
C
D

Slide 46 - Quizvraag

Ik ken de voornaamwoorden nu goed genoeg om ze op een toets te herkennen en te benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 47 - Poll

Hoe ga jij de woordsoorten (taalkundig ontleden) leren (wat is je aanpak)?

Slide 48 - Open vraag

Extra uitleg nodig?
Klik dan snel verder!
In de volgende vier dia's vind je video's over de verschillende voornaamwoorden. Succes!

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Video

Slide 51 - Video

Slide 52 - Video

Slide 53 - Video