Lineaire Formules en formules opstellen

Hoofdstuk 7 - Woordformules
Lineaire grafieken tekenen  en lineaire formules opstellen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7 - Woordformules
Lineaire grafieken tekenen  en lineaire formules opstellen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
Lineaire Formules 
  1. Ik kan een lineaire formule herkennen en de kenmerken ervan benoemen.
  2. Hoe ik een lineaire grafiek tekenen
  3. Hoe is de formule van een lineaire grafiek opstel

Slide 2 - Tekstslide

 Lineaire Formules 

Slide 3 - Tekstslide


Hoe herken je een lineaire grafiek?
A
De grafiek is gestippeld.
B
De grafiek is kronkelig.
C
De grafiek is stijgend.
D
De grafiek is recht.

Slide 4 - Quizvraag


Zie de formule hiernaast: "kosten = 3,50 x km + 5,00"
Maak de zin af: "De lijn bij deze formule is recht want, ....."

A
...dat is gewoon zo.
B
...per km komt er 5 bij.
C
....per km komt er 3,50 bij
D
... de vaste kosten is 5,00

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Bedrag = aantal bezoekers x 3 + 6
Wat stelt het getal 6 voor?
Wat stelt 3 voor?
A
3 is het begingetal 6 is wat er per bezoek bij komt
B
6 is het begingetal 3 is wat er per bezoek bij komt
C
6 is het bedrag 3 is het aantal bezoeken
D
3 is het bedrag 6 is het aantal bezoeken

Slide 7 - Quizvraag

waterhoogte = tijd x 12 + 25
Wat is het begingetal bij die formule?
Welk hoeveelheid komt er bij per minuut?
A
25 is het begingetal 12 is wat er minuut bij komt
B
12 is het begingetal 25 is wat er minuut bij komt

Slide 8 - Quizvraag

§7.4 Formules opstellen bij grafieken
Heb je moeite met de slides over §7.4? Bestudeer dan nog eens de animatie (uitlegfilm) bij §7.4 in je online omgeving.

Leerdoel
Ik kan een formule opstellen uit een lineaire grafiek door roosterpunten uit de grafiek te noteren in een tabel.

Slide 9 - Tekstslide

Gebruik de grafiek hiernaast.
De waarde van 'bedrag' wanneer tijd gelijk aan nul is, is ....
A
30
B
20
C
0
D
10

Slide 10 - Quizvraag

Gebruik de grafiek de grafiek van de vorige slide om de lege vakjes in te vullen. Welke rij getallen krijg je dan?
A
0 | 20 | 40 | 60
B
10 | 20 | 30 | 40
C
20 | 30 | 40 | 50
D
20 | 30 | 40 | 40

Slide 11 - Quizvraag

Het begingetal '30' is ook te vinden in de grafiek. Hoe is die te vinden?
A
Die is niet te vinden in de grafiek.
B
Bij (0, 30)
C
Aan het begin van de grafiek
D
Waar de grafiek de y-as snijdt.

Slide 12 - Quizvraag

Begingetal
Het begingetal van een formule is te vinden in de grafiek en in de tabel. Hiernaast is dat '20'.
In de grafiek: 
Daar waar de grafiek 
de y-as snijdt heb je de coordinaat:
(0, 20)
Dus begingetal 20.

Slide 13 - Tekstslide

Begingetal
Het begingetal van een formule is ook te vinden in een tabel (die je bijvoorbeeld uit een grafiek hebt gehaald).
In de tabel: 
Het getal onder de 0.
Dus 20.

Slide 14 - Tekstslide

Uit de tabel kan je zien dat er per 20 minuten €10 bij komt.
Hoeveel komt er dus per 1 minuut bij? Welke berekening hoort daar bij?
A
Per 20 minuten komt er €10 bij, dus per minuut is dat 20 : 10 = 2 Dus 2 euro per minuut.
B
Per 20 minuten komt er €10 bij, dus per minuut is dat 10 : 20 = 0,50 Dus 0,50 euro per minuut.

Slide 15 - Quizvraag

Welke stappen en in welke volgorde neem je om een formule uit een grafiek te maken?
A
1: maak een tabel uit je grafiek 2: Lees het begingetal af 3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid 4: Schrijf de formule op
B
1: maak een tabel uit je grafiek 2: Lees het begingetal af 3: Schrijf de formule op 4: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
C
1: maak een tabel uit je grafiek 2: Schrijf de formule op 3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid 4: Lees het begingetal af
D
1: Schrijf de formule op 2: Lees het begingetal af 3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid 4: maak een tabel uit je grafiek

Slide 16 - Quizvraag

Het begingetal is 20 en er komt 0,50 per minuut bij.
De formule is dus:
A
tijd x 0,50 = 20
B
tijd x 0,50 + = bedrag
C
tijd x 0,50 + 20 = bedrag
D
tijd x 0,50 + 20

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

y = ax + b
  
stapgrootte
startgetal
Anders
Bedrag in euro's = 80 + 25x tijd in uren
8 opzij
   1
280 omh
  35
Best
Bedrag in euro's = 35 x tijd in uren
8 opzij
   1
200 omh
  25

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Lengte in cm = 30 - 2x  tijd in uren
6 opzij
 1
12 omlaag
 2

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Hoogte in cm = 120 - 15 x tijd in uren
4 opzij
 1
60 omlaag
 15

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Hoogte in cm = 2 + 0,5 x tijd in uren
4 opzij
 1
2 omh
 0,5

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video