Herhaling begrippen werkwoordspelling

Welkom bij Nederlands !
Welkom bij Nederlands?
Welkom bij Nederlands. 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands !
Welkom bij Nederlands?
Welkom bij Nederlands. 

Slide 1 - Tekstslide

Periode 3
Schrijfvaardigheid: 
Zakelijke Email
Artikel
Werkwoordspelling 

Slide 2 - Tekstslide

Doel deze les
Je kent de volgende begrippen: 
  • werkwoordsvormen: persoonsvorm/ voltooid deelwoord/ infinitief
  • het werkwoord als zelfstandig naamwoord
  • onderwerp
  • meerdere persoonsvormen in één zin
  • splitsbaar werkwoord

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt of  wat er is gebeurd.


Slide 4 - Tekstslide

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 5 - Sleepvraag

Zinsdelen - Persoonsvorm
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik ben op kamp geweest.

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De pizzeria was niet dichtbij.

Slide 6 - Tekstslide

In welke tijd staat de zin hieronder?

De man koopt drie lieve puppy's.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord verandert er als je de zin van tijd wisselt?

De man koopt drie lieve puppy's.
A
de man
B
koopt
C
drie
D
puppy's

Slide 8 - Quizvraag

Verschillende vormen
Ik krijg een fiets  -->      krijgen
Mijn zus (zij) krijgt een fiets.  -->  krijg +t
Wij krijgen een fiets.

Slide 9 - Tekstslide

wat is de persoonsvorm in deze zin?

De leerlingen van klas 4 organiseren volgende maand een klassenfeest.







Grammatica

Slide 10 - Open vraag

En in deze?

Mijn vriend heeft me vanmorgen thuis opgehaald en hij bracht mij naar school.




Grammatica

Slide 11 - Open vraag

Voltooid deelwoord


Je kunt ook te maken hebben met een voltooid deelwoord (vd).

Slide 12 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat iets voltooid (klaar/af) is. Op de basisschool heb je waarschijnlijk geleerd dat deze werkwoordsvorm vaak begint met ge-, be- en ver- of ont-.

Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden voltooid deelwoord:
Ik heb gelachen.
Wij hebben een mooi feestje gevierd.
Nadal heeft de wedstrijd gewonnen.
Die professor heeft dat goed bedacht.
Mijn moeder is haar trouwring verloren.


Slide 14 - Tekstslide

Even checken!
1. Wat is het voltooid deelwoord van "rennen"?
2. Wat is het voltooid deelwoord van "stoppen"?
3. Wat is het voltooid deelwoord van "ontdekken"?
4. Wat is het voltooid deelwoord van "herhalen"?

Slide 15 - Tekstslide

Zit er een voltooid deelwoord in deze zin?

De leerlingen van klas 4 organiseren volgende maand een klassenfeest.







Grammatica

Slide 16 - Open vraag

En in deze?

Mijn vriend heeft me vanmorgen thuis opgehaald en hij heeft mij naar school gebracht.




Grammatica

Slide 17 - Open vraag

Infinitief
Een infinitief is een vorm van het werkwoord.

Met de infinitief wordt het hele werkwoord bedoeld. 
Loopt --> infinitief is dan lopen
Schaatst --> infinitief is dan schaatsen
Fietsten --> infinitief is fietsen fietsen

Slide 18 - Tekstslide

In de kantine kun je gezond
eten.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Quizvraag

In de kantine kun je gezond
eten kopen.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn lidwoorden?
A
zijn en worden
B
de, het en een
C
ik, hij en wij
D
het onderwerp van de zin

Slide 21 - Quizvraag

Onderwerp
  • Het onderwerp is de persoon die wat doet of is
  • Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen: Wie (soms: Wat) + persoonsvorm?
  • Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

De leerlingen van klas 4 organiseren volgende maand een klassenfeest.







Grammatica

Slide 23 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Mijn vriend heeft me vanmorgen thuis opgehaald en hij heeft mij naar school gebracht.




Grammatica

Slide 24 - Open vraag

Splitsbare werkwoorden

Slide 25 - Tekstslide

Splitsbaar werkwoord?
A
overwinteren
B
opbellen
C
weerstaan
D
herkansen

Slide 26 - Quizvraag

Splitsbaar werkwoord?
A
overleven
B
onderhouden
C
nakijken
D
overlijden

Slide 27 - Quizvraag

Splitsbaar werkwoord?
A
overgooien
B
natekenen
C
omspoelen
D
aanzetten

Slide 28 - Quizvraag

Doel deze les
Je kent de volgende begrippen: 
  • werkwoordsvormen: persoonsvorm/ voltooid deelwoord/ infinitief
  • het werkwoord als zelfstandig naamwoord
  • onderwerp
  • meerdere persoonsvormen in één zin
  • splitsbaar werkwoord

Slide 29 - Tekstslide

Is het doel bereikt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Slide 31 - Tekstslide