Schrijf een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk.
Bijvoorbeeld:
– De baby werd gevoed; de gevoede baby; een gevoede baby.
– Het vliegtuig is geland; het gelande vliegtuig; een geland vliegtuig.
– Het gewicht werd geschat; het geschatte gewicht; een geschat gewicht.
– De wond is ontstoken; de ontstoken wond; een ontstoken wond.
– De aardappels zijn gepoot; de gepote aardappelen; een gepote aardappel.