Herhaling 1.1 - 1.3 nask 1 klas 3 tl

1.1 Het molecuulmodel
Molecuul: Alle stoffen bestaan uit moleculen, moleculen bestaan uit atomen

Vanderwaalskrachten zijn de krachten tussen moleculen
   - Als je de stof verhit gaan de moleculen niet kapot maar de Vanderwaals            bindingen, dus de binden tussen 

De snelheid waarmee moleculen bewegen hangt af van de temperatuur, hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de moleculen bewegen
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1.1 Het molecuulmodel
Molecuul: Alle stoffen bestaan uit moleculen, moleculen bestaan uit atomen

Vanderwaalskrachten zijn de krachten tussen moleculen
   - Als je de stof verhit gaan de moleculen niet kapot maar de Vanderwaals            bindingen, dus de binden tussen 

De snelheid waarmee moleculen bewegen hangt af van de temperatuur, hoe hoger de temperatuur, hoe sneller de moleculen bewegen

Slide 1 - Tekstslide

1.1 Het molecuulmodel
Bij het absolute nulpunt (-273 graden Celsius) bewegen de moleculen niet meer

Een watermolecuul bestaat uit 1 zuurstofatoom (O) en 2 waterstofatomen (H)

dichtheid is de massa van 1 cm3 van een stof, dus 
hoeveel een stof weegt per cm3 

Slide 2 - Tekstslide

1.1 Het molecuulmodel
3 fasen waarin moleculen kunnen zijn




                                                                            zorg dat je de faseovergangen kent 

Slide 3 - Tekstslide

1.1 Het molecuulmodel
Een lijm bestaat uit een oplosmiddel en een bindmiddel, dit oplosmiddel lost op en de moleculen van het bindmiddel oefenen vanderwaalskrachten uit op de stof die je lijmt

Bij een bindmiddel werken de Vanderwaalskrachten allemaal in dezelfde richting, hierdoor ontstaat een grotere lijmkracht

Slide 4 - Tekstslide

1.2 Botsen en druk
Druk: de kracht van botsende moleculen op het oppervlak van de wand

Bewegen de moleculen in gasvorm meer of minder dan in vloeibare vorm?

Zorgt een gas voor meer of minder druk dan een vloeistof?

In een spuitbus zit er boven de vloeistof een gas, waarom denk je dat een gas een hogere druk uitoefent dan een vloeistof?

Slide 5 - Tekstslide

1.2 Botsen en druk
druk = kracht/oppervlakte

P = F/A

Druk in N/m2
kracht in Newton
oppervlakte in m2

Slide 6 - Tekstslide

1.2 Botsen en druk
stap 1: schrijf de gegevens op die in de vraag staan (bijvoorbeeld de kracht en het oppervlakte)

stap 2: schrijf op wat je uit moet rekenen (bijvoorbeeld de druk)

stap 3: schrijf de formule op!!!!

stap 4: schrijf de berekening op!!!!

stap 5: schrijf je antwoord op met de juiste eenheid

Slide 7 - Tekstslide

1.2 Botsen en druk
De druk van een gas in een fles meet je met een manometer

Deze meet de druk die groter is dan de luchtdruk (overdruk)

Absolute druk = overdruk + luchtdruk

De druk van de lucht meet je met een barometer

Slide 8 - Tekstslide

1.3 Zinken, zweven en drijven
Zinken: de dichtheid van het voorwerp is groter dan de dichtheid van water
Zweven: de dichtheid van het voorwerp is gelijk aan de dichtheid van water
Drijven: de dichtheid van het voorwerp is kleiner dan de dichtheid van water

Wat is dichtheid?

Slide 9 - Tekstslide

1.3 Zinken, zweven en drijven
Volume = lengte x breedte x hoogte

dichtheid = massa : volume

dichtheid in g/cm3
massa in gram
volume in cm3

Slide 10 - Tekstslide

1.3 Zinken, zweven en drijven
Een leerling vindt een blokje van 1 cm breed, 2 cm hoog en
3 cm lang. Hij weegt het en ziet dat het 10,44 gram weegt. 
Laat met een berekening zien wat de dichtheid is van dit 
blokje stof en zoek op om welke stof het gaat. gebruik de volgende stappen:
1: gegevens uit de vraag
2: wat wordt er gevraagd?
3: de formule opschrijven
4: de formule invullen
5: het antwoord met de juiste eenheid


Slide 11 - Tekstslide

1.3 Zinken, zweven en drijven
Een leerling vindt een blokje van 1 cm breed, 2 cm hoog en
3 cm lang. Hij weegt het en ziet dat het 10,44 gram weegt. 
Laat met een berekening zien wat de dichtheid is van dit 
blokje stof en zoek op om welke stof het gaat. gebruik de volgende stappen:
1: massa = 10,44 gram, volume = 1x2x3= 6 cm3
2: de dichtheid en de stof
3: dichtheid = m : v
4: dichtheid = 10,44 : 6
5: dichtheid = 10,44 : 6 = 1,74 g/cm3, de stof is magnesium


Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
Zorg dat de volgende les tot en met 1.3 af is 


klaar met 1.3? dan werk je alvast verder met 1.4

Slide 13 - Tekstslide