Les 3 - Herhaling PS + nieuw a/an/the

Les 3 - Herhaling PS + nieuw a/an/the
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 3 - Herhaling PS + nieuw a/an/the

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan bij de present simple?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de present simple in het Nederlands?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij gewoonte, feit en tijdschema.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
ww + - ed
B
shit = bij she/he/it : ww +-(e)s
C
vorm van to be + ww+-ing

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6. Present simple:

Wat zijn signaalwoorden van de present simple?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
always
B
never
C
sometimes
D
last week

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
Kies de zin die in de present simple staat.
A
I was walking in the park.
B
I walked in the park.
C
I am walking there.
D
I walk every day.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
Kies de zin die in de present simple staat.
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is Living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
Kies de zin die in de present simple staat.
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verzin en noteer een zin in de present simple met het onderwerp ''I''

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verzin en noteer een zin in de present simple met het onderwerp ''he''

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Articles --> Lidwoorden
a/ an /the

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A or an?
Drag the correct word to the correct article.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A
AN
Cockroach
Club
Match
Aircraft
Game
Hour
Stick
Elephant
Owl
Eskimo
Question

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf voor jezelf op:
'A' gebruik je bij...
'An' gebruik je bij...

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Friday February 5th
Evaluation homework:
Study Stones 10 + 11 pages 22 / 23
Do online chapter 4, Speaking & Stones ex. 10, 11 + 25a
Do paper book ex. 25a page 24

Explanation ARTICLES (= lidwoorden: de, het + een) see page 27
Do online chapter 4 E: Articles – Imperative ex. 28abc, grammar 11, 28de, 29
Do paper book chapter 4 ex. 28abcde, 29 page 26 / 27

Homework
Study Stones 10 + 11 pages 22 / 23
Do online chapter 4 E: Articles – Imperatice ex. 28abc, grammar 11, 28de, 29
Do paper book chapter 4 ex. 28abcde, 29 page 26 / 27


Wordt gebruikt wanneer je praat over een specifiek persoon of ding
(bepaald lidwoord de / het)

The book is on the table.
The teacher is talking.


The 
(bepaald lidwoord)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Friday February 5th
Evaluation homework:
Study Stones 10 + 11 pages 22 / 23
Do online chapter 4, Speaking & Stones ex. 10, 11 + 25a
Do paper book ex. 25a page 24

Explanation ARTICLES (= lidwoorden: de, het + een) see page 27
Do online chapter 4 E: Articles – Imperative ex. 28abc, grammar 11, 28de, 29
Do paper book chapter 4 ex. 28abcde, 29 page 26 / 27

Homework
Study Stones 10 + 11 pages 22 / 23
Do online chapter 4 E: Articles – Imperatice ex. 28abc, grammar 11, 28de, 29
Do paper book chapter 4 ex. 28abcde, 29 page 26 / 27


The indefinite article a / an is used for persons or things in general.

(onbepaald lidwoord een)

If words start with a vowel sound (klinker) you use an:
I have an idea.
I read something about an MP. (Member of Parliament, a politician)
It takes an hour to travel there.

Otherwise, you use a:
I saw a cat.
My friend bought a book.
She only paid a euro for that scarf.
It was a one-hour trip.
The indefinite article 
(onbepaald lidwoord)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Any questions?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

There will be 8 multiple choice questions 
and 8 open questions.

You have 20 seconds per question.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I will meet you at ... cinema.
timer
0:20
A
the
B
a
C
an
D
(nothing)

Slide 21 - Quizvraag

1
My brother is reading ... book.
timer
0:20
A
the
B
a
C
an
D
(nothing)

Slide 22 - Quizvraag

2
He broke his arm and has to go to ... hospital.
timer
0:20
A
the
B
a
C
an
D
(nothing)

Slide 23 - Quizvraag

3
My aunt is ... RAF pilot. (Royal Air Force)
timer
0:20
A
the
B
a
C
an
D
(nothing)

Slide 24 - Quizvraag

4
I go to ... school every week day.
timer
0:20
A
the
B
a
C
an
D
(nothing)

Slide 25 - Quizvraag

5
School children in England have to wear ... uniform.
timer
0:20
A
the
B
a
C
an
D
(nothing)

Slide 26 - Quizvraag

6
... apple a day keeps the doctor away.
timer
0:20
A
The
B
A
C
An
D
(nothing)

Slide 27 - Quizvraag

7
Do you have ... one-penny coin?
timer
0:20
A
the
B
a
C
an
D
(nothing)

Slide 28 - Quizvraag

8