3m woordsoorten 2

Welke woordsoorten ken je?
1 / 27
volgende
Slide 1: Woordweb
nederMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welke woordsoorten ken je?

Slide 1 - Woordweb

Welke voornaamwoorden ken je al?

Slide 2 - Woordweb

Deze woordsoorten ken je al:
werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, telwoord, voorzetsel en bijwoord

Slide 3 - Tekstslide

WW
ZN
BN
LW
VZ
BW
lezen
zijn
telefoneren
groene
lief
achter
tijdens
op
mobiel
raam
het
later
hoe
daar

Slide 4 - Sleepvraag

Plaats een foto van een zelfstandig naamwoord.

Slide 5 - Open vraag

Lesdoel:

Aan het einde van de les kan je volgende woordsoorten benoemen:

ZN, BN, LW, WW, VZ, BW,

persoonlijk, bezittelijk, betrekkelijk, vragend en aanwijzend voornaamwoord.



Slide 6 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Bez.vnw. geven altijd een bezit aan. Ze staan gewoonlijk voor een zelfstandig naamwoord.


Voorbeelden:

  • Zijn zoon speelt in haar team.
  • Die gele fiets is de jouwe.
  • Zijn jas hangt nog aan jouw stoel.
  • Uw reispapieren liggen klaar op mijn tafel.
  • Als je fiets kapot is, neem dan de mijne maar

Slide 7 - Tekstslide

Aanwijzend
voornaamwoord
Aanwijzend
voornaamwoord


Aanwijzende
voornaamwoorden wijzen, soms
nadrukkelijk, personen en zaken. De aanwijzende voornaamwoorden zijn: die,
deze, dat, dit, zo’n, zulk(e), hetzelfde, dezelfde, diezelfde, datzelfde, zelf,
dusdanige, zodanige
en dergelijke.





Voorbeelden:



  • Pieter droeg dezelfde / zo’n stropdas als Bernhard
  • Zulke / Die schoenen heb ik ook!
  • Heb jij dit / dat boek ook gelezen?
  • Deze / die jongen heeft dat gedaan, mevrouw.

Slide 8 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord

Betr.vnw. verwijzen naar personen of zaken die al eerder in de zin genoemd zijn.

De betrekkelijk voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat, welke en hetgeen.


Voorbeelden:

  • De fiets die daar staat, kost meer dan vijfhonderd euro.
  • Hebjij het boek dat daar ligt, ook gelezen?
  • De mensen met wie wij op vakantie zijn geweest, zijn vrienden van mijn ouders.
  • Alles wat ik vandaag leer, ben ik morgen weer vergeten.




Slide 9 - Tekstslide

vragende
voornaamwoorden

vr.vnw. vragen je naar personen, begrippen of
dingen. Vaak staan deze woorden aan het begin van de zin. De vragende
voornaamwoorden zijn:
wie, wat, welke, wat voor, wat voor een en wiens.


Voorbeelden:

Wie geeft hem dat?
Welke tas is van jou?
Wat voor merk fiets heb jij gekocht?

Slide 10 - Tekstslide

Aantekening!

Aanwijzende voornaamwoorden (wijzen iets aan dat verderop in de zin staat)

-> die, deze, dit, dat, zo’n, zulke, dergelijke

Betrekkelijke voornaamwoorden (verwijzen naar iets dat eerder in de zin genoemd is)

-> die, dat, wie, wat, welke en hetgeen.

Persoonlijke voornaamwoorden (verwijzen naar personen zonder ze bij naam te noemen)

-> ik, me, jou, u, wij, jullie, enz.

Bezittelijke voornaamwoorden (geven een bezit aan)

-> mijn, uw, jouw(e), zijn, haar, hun

Vragende voornaamwoorden (vragen naar personen, zaken of dingen)

 -> wie, wat, welk(e), wat voor, wat voor een

Slide 11 - Tekstslide

bespreken van opdr.

2, 3, 4 op blz. 180

Slide 12 - Tekstslide

pers.vnw.
bez.vnw.
aanw.vnw.
vr.vnw.
betr.vnw.
je
ik
mijn
haar
welke
wat voor een
Tekst
dat
wat

Slide 13 - Sleepvraag

Maak de volgende zin:

LW - ZN - WW.

Slide 14 - Open vraag

Maak de volgende zin:

LW - BN - ZN - WW.

Slide 15 - Open vraag

Maak de volgende zin:

LW - BN - ZN - WW - VZ - ZN.

Slide 16 - Open vraag

Maak de volgende zin:

PERS.VNW. - WW - VZ - ZN.

Slide 17 - Open vraag

Maak de volgende zin:

WW - PERS.VNW. - BW - VZ - ZN?

Slide 18 - Open vraag

Maak de volgende zin:

VR.VNW. - ZN - WW - BW - WW?

Slide 19 - Open vraag

Maak de volgende zin:

AANW.VNW. - ZN - WW - BW - VZ - PERS.VNW. - WW.

Slide 20 - Open vraag

Maak de volgende zin:

WW - PERS.VNW. - TW - ZN?

Slide 21 - Open vraag

Maak de volgende zin:

BEZ.VNW. - ZN - WW - VZ - LW - ZN.

Slide 22 - Open vraag

Maak de volgende zin:

WW- PERS.VMW. - LW - ZN - BETR.VNW. - PERS. VNW. - WW - WW?

Slide 23 - Open vraag

Welke woordsoort beheers je nog niet volledig?

Slide 24 - Open vraag

maak opdracht 3 blz. 219
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

Hoeveel goede antwoorden denk je gescoord te hebben in opdracht 3?

Slide 26 - Open vraag

Evaluatie?!

Slide 27 - Woordweb