so 2a 2b lezen, woordenschat

Welkom bij de les Nederlands!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij de les Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

-Lezen: onderwerp deelonderwerp
Woordenschat:  synoniem, omschrijving, voorbeeld, woordenboek.
-Paragraaf 2: Onderwerp van een tekst.
Oriënterend lezen: titel, afbeeldingen, tussenkopjes, eerste alinea lezen.


-Leer je woordenlijst! 


Slide 2 - Tekstslide

Wat is een synoniem? 


Wat is een omschrijving?



Scholier 

Scholier

Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 

 Nauwkeurig de bijzonderheden van iets aangeven; iets nauwkeurig beschrijven.

leerling (synoniem)

Iemand die naar school gaat.


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Woordstrategie
Via een woordstrategie kan je de betekenis van een woord ontdekken. 

De strategie is: Je kijkt of er een synoniem, een omschrijving of een voorbeeld in de tekst staat. Zo ja, dan kan je achter de betekenis van een woord komen. Als je er niet uitkomt, kan je ook een woordenboek gebruiken. 

Slide 5 - Tekstslide

Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 
Wat is het synoniem van 
1. gooien 
2. spreken
3. vuilnis
4. raam 
5. huis
 6. rotzooi 



Slide 6 - Tekstslide

Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 
Wat is het synoniem van 
1. gooien 
2. spreken
3. vuilnis
4. raam 
5. huis
6. rotzooi 






1. werpen
2. praten
3. afval
4. venster
5. woning
6. rommel

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld?





Wat is een tegenstelling? 




Iets duidelijk maken, iets toelichten met een beeld.
Een voorbeeld van een kleur is zwart
wit
rood 

Iets wat tegenover elkaar staat. 
zwart-wit



Slide 8 - Tekstslide

Bekend woorddeel
Een deel van een woord is bekend. Daardoor kan je toch de betekenis uit het woord halen. 
on=niet                        onhygiënisch
her=opnieuw             hergebruik 
loos=zonder               bewegingloos, dakloos, draadloos


Slide 9 - Tekstslide

We noemen dat oriënterend lezen. 
 Wat voor soort tekst is dit?
instructie
interview
nieuwsbericht
uitnodiging voor een feest

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

SOMS helpen tussenkopjes je om de deelonderwerpen te vinden.

Slide 13 - Tekstslide

Bijvoorbeeld getallen, hoeveelheden, woorden die schuin gedrukt zijn of woorden die een andere kleur hebben. Deze woorden geven extra informatie. 

Slide 14 - Tekstslide

Waar komt de tekst vandaan? 
Wat is het doel van de tekst? 
Is de tekst betrouwbaar? 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Je ziet hiernaast de witregels en tussenkopjes. 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk dan eerst of je de betekenis uit de tekst kunt halen. Je hebt hiervoor de volgende manieren geleerd:
Zoek in de tekst naar een synoniem: een woord dat ongeveer hetzelfde betekent.
Zoek in de tekst naar de betekenis van het onbekende woord.
Zoek in de tekst naar een voorbeeld. Let op woorden als: bijvoorbeeld, zoals.
Zoek in de tekst naar een tegenstelling. Bijvoorbeeld: We hebben gezamenlijk gekookt, maar het toetje heb ik alleen gemaakt. 
. Bijvoorbeeld: We hebben gezamenlijk gekookt, maar het toetje heb ik alleen gemaakt.
Zoek in het woord dat je niet kent een bekend woorddeel.
Bijvoorbeeld: on- (niet), her- (opnieuw), -loos (zonder).












Slide 21 - Tekstslide

Herhaling: lees dit goed door, straks volgen vragen.
Het onderwerp van een tekst: In 1 of een paar woorden zeggen waar de tekst over gaat.
Een deelonderwerp: Het onderwerp van 1  of een paar alinea's.
Een alinea: Een groepje zinnen in een tekst met hetzelfde deelonderwerp. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
Een tussenkopje: een titel boven een alinea in de tekst.

Slide 22 - Tekstslide

Tekst
Het onderwerp van een tekst
Een alinea
Een deelon-
derwerp
Een tussenkopje
In 1 of 2 woorden waar de tekst over gaat. 
Een groepje zinnen dat bij elkaar hoort
In 1 of 2 woorden waar de alinea over gaat
Een titel boven een alinea

Slide 23 - Sleepvraag

Slide 24 - Tekstslide