Wist je dat bij het eindexamen, signaalwoorden + 10 laatste tips IV
Examentraining Duits 2025
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 4
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.
Lesduur is: 75 min
Onderdelen in deze les
Examentraining Duits 2025
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Wanneer is het examen Duits?
donderdag 15 mei (09.00-11.00)
voor leerlingen met dyslexie half uur langer
Slide 3 - Tekstslide
Wist je dat...
Een fotobij de tekst kan aangeven of er positief of negatief over een onderwerp wordt geschreven? Als je bij een tekst bijvoorbeeld een foto ziet van een lachende persoon, dan weet je dat de tekst positief is over het onderwerp.
Slide 4 - Tekstslide
Wist je dat ...
Het handig is om altijd markeerstiften bij het maken van een tekst te hebben? Dan kun je namelijk bij globaal lezen woorden of zinnen markeren waarin volgens jou het antwoord moet staan, en zie je makkelijk welke stukjes je nog eens nauwkeurig moet lezen om het antwoord te vinden.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Wist je dat …
Een samenvattingsvraag (kernvragen) gemiddeld wel 10x in een examen voorkomt? Dat is 25% van je puntentotaal. Bestudeer de strategie voor deze vraag nogmaals heel goed!
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Wist je dat …
De punten bij een beweringenvraag niet ‘eerlijk’ verdeeld zijn? Als er vier beweringen zijn en de vraag twee punten waard is, krijg je pas bij drie goede antwoorden één punt en alleen vier goede antwoorden leveren de volle twee punten op.
Slide 9 - Tekstslide
Wist je dat …
Je op het centraal examen gemiddeld 3 minuten per vraag de tijd hebt? Het opzoeken van een woord duurt gemiddeld al 60 seconden. Wees daarom zuinig met het gebruik van een woordenboek en leer zo veel mogelijk signaalwoorden en veelvoorkomende vragen uit je hoofd.
Slide 10 - Tekstslide
Wist je dat …
Signaalwoorden verbanden aangeven in de tekst? Als het goed is heb je deze geleerd. Niet goed gedaan of vergeten? Leer deze alsnog uit je hoofd, want ze gaan je helpen het goede antwoord sneller te vinden! Zie blz 63 t/m 67 van je examenbundel.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Wist je dat …
Als je bijvoorbeeld drie redenen moet geven en je schrijft er vier op, je leraar alleen de eerste drie antwoorden mag beoordelen? Dus als je derde reden fout is, maar je vierde wel goed, mag hij daar helaas toch geen punten voor geven. Houd je goed aan de gevraagde aantallen.
Slide 13 - Tekstslide
Wist je dat …
Lange-antwoordvragen vaak twee of meer punten waard zijn? Het is dus wel de moeite waard om hier even de tijd voor te nemen.
Slide 14 - Tekstslide
Wist je dat …
Het bij meerkeuzevragen kan helpen om eerst zelf eenantwoord te formuleren? Daarna lees je pas de meerkeuzeopties en kies je degene die het meest op jouw eigen antwoord lijkt. Zo word je minder snel door afleiders in verwarring gebracht.
Slide 15 - Tekstslide
signaalwoorden
Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin en de zin daarvoor.
Signaalwoorden geven je inzicht in de structuur van de tekst.
Daarnaast staan de antwoorden op de vragen vaak na of in de buurt van de signaalwoorden!!!!!!
Slide 16 - Tekstslide
Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin (waar het signaalwoord in staat) en de zin daarvoor.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
maar =
A
jedoch
B
weil
C
aber
D
obwohl
Slide 18 - Quizvraag
alsook =
A
jedoch
B
sowie
C
trotz
D
obwohl
Slide 19 - Quizvraag
in plaats van =
A
oder
B
statt
C
weil
D
deswegen
Slide 20 - Quizvraag
aber =
Slide 21 - Open vraag
zum Beispiel =
Slide 22 - Open vraag
jedoch =
Slide 23 - Open vraag
in plaats daarvan
pas echt
inderdaad
ook
auch
erst recht
tatsächlich/in der Tat
stattdessen
Slide 24 - Sleepvraag
weil =
A
want
B
wegens
C
omdat
D
dat
Slide 25 - Quizvraag
da =
A
want
B
wegens
C
omdat
D
dat
Slide 26 - Quizvraag
'weil' en 'da' betekenen hetzelfde
A
waar
B
niet waar
Slide 27 - Quizvraag
laut =
A
volgens
B
overigens
Slide 28 - Quizvraag
laut der Verfasser =
Slide 29 - Open vraag
Gegensatz
A
argumentatie
B
afkeuring
C
tegenstelling
D
bewering
Slide 30 - Quizvraag
wann?
was?
wer?
wie?
wo?
woher?
wohin?
wanneer?
wat?
wie?
hoe?
waar?
waarvandaan?
waarheen?
Slide 31 - Sleepvraag
Was steht im ersten Absatz? Absatz =
A
regel
B
zin
C
alinea
D
tekst
Slide 32 - Quizvraag
Wat betekent het woord schließen in de volgende zin: Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?
A
sluiten
B
beslissen
C
concluderen
D
besluiten
Slide 33 - Quizvraag
Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent: Welke vraag past op de open plek in alinea 4?