230221 CVRM 2.2

Les KZD 21-02-23
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Keuzedeel spdgMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Les KZD 21-02-23

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Je weet welke gnm vaak bij CVRM worden gebruikt en waarom 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke gnm worden er voorgeschreven bij CVRM?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is decompensatio cordis?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke symptomen kan iemand hebben met hartfalen?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke gnm worden gebruikt bij hartfalen?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke leefstijladviezen zijn belangrijk bij hartfalen?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gnm bij hartfalen
  • RAS-remmen; ACE-remmer  of ARB (angiotensine receptor blokker)
  • Evt met lisdiuretica bij vochtretentie
  • Evt lage dosis Beta-blokker of aldosteronantagonist 
  • Cardioloog kan ook nog digoxine toevoegen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet er bij 1 staan?
A
ACE
B
Angiotensine I
C
Angiotensine II
D
Angiotensinogeen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 1. Een man van 75 jaar, woonachtig in een verzorgingshuis is bekend met atriumfibrilleren en hypertensie. Zijn medicatie bestaat uit de volgende geneesmiddelen: metoprolol, diltiazem, acenocoumarol, simvastatine en pantoprazol. Welke aandachtspunten zijn er belangrijk voor deze patiënt en ouderen algemeen?

Slide 11 - Open vraag

Praat duidelijk, niet te snel en voldoende luid.
Hou in de gaten wanneer je de patiënt kan begeleiden.
Bij deze patiënt ook therapietrouw navragen (zie medicatie-evaluatieprofiel).

Wat is de werking van de gebruikte geneesmiddelen en tot welke geneesmiddelgroepen behoren ze? 
  • Metoprolol
  • Diltiazem
  • Acenocoumarol
  • Simvastatine 
  • Pantoprazol 

Slide 12 - Tekstslide

  • Metoprolol: metoprolol is een selectieve bèta-1-blokker. Bètasympatholytica werken via het autonome zenuwstelsel. Ze hebben invloed op de hartfrequentie en op de weerstand van het bloedvatenstelsel, wat resulteert in bloeddrukdaling.
  • Diltiazem: calciumantagonisten verminderen de vaatweerstand, waardoor de bloeddruk daalt.
  • Acenocoumarol: cumarine-afgeleiden. Vitamine K is in de lever de grondstof voor het protrombine dat bij de bloedstolling een belangrijke rol speelt. Cumarine-afgeleiden hechten zich in de lever op die plaatsen waar ook vitamine K zich hecht, waardoor de lever geen protrombine meer kan leveren, met als gevolg een tekort aan protrombine. Zonder protrombine komt de bloedstollingsreactie niet op gang.
  • Simvastatine: cholesterolsyntheseremmers zijn in staat om de aanmaak van het cholesterol in het lichaam te remmen door de snelheidsbepalende stap in de synthese te remmen.
  • Pantoprazol: secretieremmende middelen verminderen de vorming van maagzuur. Secretieremmers werken systemisch na opname in het bloed.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

c. Kan diltiazem altijd gecombineerd worden met metoprolol?

Slide 14 - Open vraag

De combinatie van een bètablokker met een calciumantagonist voor het regelen van de ventrikelfrequentie bij atriumfibrilleren is nauwelijks onderzocht en is gevaarlijk door de negatief inotrope werking. Een combinatie van bètablokker en calciumantagonist wordt dan ook niet geadviseerd.
Bètablokkers en calciumantagonisten verminderen de contractiekracht en kunnen vooral in hogere doseringen en in combinatie hartfalen veroorzaken. Dat geldt in het bijzonder bij personen met een reeds gestoorde systolische functie van het linkerventrikel.

d) Waarom wordt bij deze patiënt metoprolol voorgeschreven in combinatie met diltiazem?
Bij atriumfibrilleren wordt, zeker bij ouderen, doorgaans frequentiecontrole nagestreefd. Dit kan worden gerealiseerd door een bètablokker, digoxine en/of diltiazem (of verapamil). Een combinatie van metoprolol en diltiazem kan dus toegepast worden bij atriumfibrilleren als één van beide middelen niet voldoende effectief is. Het betreft hier derhalve een rationele combinatie waarbij versterking van de AV-blokkade juist gewenst is.

Slide 15 - Tekstslide

Bij atriumfibrilleren wordt, zeker bij ouderen, doorgaans frequentiecontrole nagestreefd. Dit kan worden gerealiseerd door een bètablokker, digoxine en/of diltiazem (of verapamil). Een combinatie van metoprolol en diltiazem kan dus toegepast worden bij atriumfibrilleren als één van beide middelen niet voldoende effectief is. Het betreft hier derhalve een rationele combinatie waarbij versterking van de AV-blokkade juist gewenst is.

e. .Waarom wordt bij deze patiënt acenocoumarol voorgeschreven? De patiënt heeft niet eerder een hartinfarct of trombose gehad.

Slide 16 - Open vraag

Medicatie ter preventie van een trombo-embolie.

Welke antihypertensiva kunnen de valkans verhogen?

Slide 17 - Woordweb

Onder andere bètablokkers, diuretica, ect. door daling in de bloeddruk.
https://www.apotheek.nl/themas/medicijnen-en-valongelukken#meer-informatie
https://www.nursing.nl/welke-medicijnen-verhogen-het-risico-op-vallen/

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

a. Wat is de werking van de geneesmiddelen en tot welke geneesmiddelgroepen behoren ze?
  • Acetylsalicylzuur
  • Perindopril
  • Simvastatine
  • Metoprolol


Slide 19 - Tekstslide

  • Acetylsalicylzuur: trombocytenaggregatieremmers beïnvloeden de hechting van bloedplaatjes aan de vaatwand. Daarmee verminderen ze de kans op vorming van een bloedstolsel in het bloedvat als er sprake is van een verandering in de vaatwand.
  • Metoprolol: metoprolol is een selectieve bèta-1-blokker. Bètasympatholytica werken via het autonome zenuwstelsel. Ze hebben invloed op de hartfrequentie en op de weerstand van het bloedvatenstelsel, wat resulteert in bloeddrukdaling.
  • Simvastatine: cholesterolsyntheseremmers zijn in staat om de aanmaak van het cholesterol in het lichaam te remmen door de snelheidsbepalende stap in de synthese te remmen.
  • Perindopril: de nieren reageren op een te lage bloeddruk met extra productie van het hormoon renine. Renine zet het in de bloedbaan aanwezige angiotensinogeen om in angiotensine I. Angiotensine I wordt door een enzym (ACE) omgezet in angiotensine II. Angiotensine II geeft bloedvatvernauwing en zorgt ervoor dat de nier meer zout en water vasthoudt. Dit leidt tot bloeddrukstijging. ACE-remmers remmen het enzym ACE, waardoor angiotensine II niet geproduceerd kan worden.

b.Welke van deze middelen hoeft niet noodzakelijkerwijs te worden voortgezet?

Slide 20 - Open vraag

Medicamenteuze behandeling na een myocardinfarct bestaat doorgaans ten minste uit acetylsalicylzuur, een statine, een lipofiele bètablokker en bij verminderde linkerventrikelfunctie een ACE-remmer. Dus de ACE-remmer is alleen geïndiceerd bij een verminderde linkerventrikelfunctie.

c) Wat kan een reden zijn om perindoprilwel voor te schrijven?

Slide 21 - Open vraag

Verminderde linkerventrikelfunctie
d. Welk tijdstip moet simvastatine worden ingenomen?
A
voor het ontbijt
B
voor het avondeten
C
voor het slapen
D
maakt niet uit

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

e.De patient wordt overgezet op atorvastatine.Welk tijdstip moet dit worden ingenomen?
A
voor het ontbijt
B
voor het avondeten
C
voor het slapen
D
maakt niet uit

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

f. De patiënt heeft al een lange tijd last van kriebelhoest, maar heeft nog niet de link gelegd met de medicijnen die worden ingenomen. Kan dit ook van de medicatie komen? Zo ja van welk middel en is er een alternatief voor het middel?

Slide 24 - Open vraag

Perindopril: de hoest kan heel hardnekkig zijn en niet verminderen als u de gebruikelijke middelen tegen kriebelhoest gebruikt. Als bij u deze bijwerking niet overgaat, ga dan naar uw arts. Mogelijk kan uw arts een ander medicijn voorschrijven dat deze bijwerking niet heeft.
Alternatief: A2-antagonisten.

Vraag 3. Bij een periodieke controle komt de praktijkondersteuner van de huisarts erachter dat een patiënt, 45 jaar met diabetes en een LDL > 2,6 mmol/l, geen antilipaemicum in gebruik heeft. Het 10-jaarsrisico op een hartvaatziekte of overlijdenis hoog . Komt de patiënt in aanmerking voor een antilipaemicum? Wat is het juiste antwoord?
A
Ja, alle patiënten met diabetes komen in aanmerking voor een antilipaemicum.
B
Ja, alle patiënten met diabetes komen in aanmerking voor een antilipaemicum wanneer LDL > 2,6mmol/l is.
C
Nee, het 10-jaarsrisico is < 20%. Ondanks de hoogte van LDL-waarde is een antilipaemicum niet nodig.
D
Aanvullende gegevens zijn nodig om te bepalen of een antilipaemicum is geïndiceerd.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat ben je met deze opdracht te weten gekomen?

Slide 28 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk CVRM 2.3 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies