1.1 Wat wil je kopen?

H1 Wat heb je nodig?
1.1 Wat wil je kopen?
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H1 Wat heb je nodig?
1.1 Wat wil je kopen?

Slide 1 - Tekstslide

0

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

1.1 Wat wil je kopen?
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften.
  • Je weet dat je met goederen en diensten in je behoeften kunt voorzien.
  • Je kent het verschil tussen directe handel en indirecte handel
  • Je kan een gemiddelde uitrekenen.

Slide 4 - Tekstslide

basisbehoefte?

Slide 5 - Woordweb

Wat heb je nodig
om te overleven?

Slide 6 - Woordweb

Wat zou je graag
willen hebben?

Slide 7 - Woordweb

Behoeften
  • Je hebt iets nodig
  • Je wil iets hebben

Slide 8 - Tekstslide

Basisbehoeften
  • Noodzakelijk
  • Geen luxe

Slide 9 - Tekstslide

Overige behoeften
  • Niet noodzakelijk
  • Luxe

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Als je its koopt, ruil je iets tegen geld. Dat is indirecte ruil.

Slide 12 - Tekstslide

Consumeren
Iemand die goederen of diensten koopt om de eigen behoeften te voorzien.

Slide 13 - Tekstslide

Goederen en diensten
Goederen: spullen of dingen.

Diensten: Niet tastbaar. Je doet iets voor een ander.


Slide 14 - Tekstslide

Het hebben van een fiets is een ...
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een basisbehoefte?
A
kleding
B
laptop
C
nieuwe iphone

Slide 16 - Quizvraag

Uit eten gaan is een?
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 17 - Quizvraag

Een lek in je dak repareren is een?
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 18 - Quizvraag

In welk rijtje staan alleen basisbehoeften?
A
brood, fiets, tv
B
chocomel, T-shirt, rijtjeshuis
C
computer, spijkerbroek en appartement
D
snoep, vruchtensap en winterjas

Slide 19 - Quizvraag

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 20 - Sleepvraag

Ik heb zin in iets lekkers. Wat doe je?
Ik ga uit eten op restaurant.
Ik bak thuis verse frieten.

Slide 21 - Poll

Je bent jarig. Wat doe je?
Ik koop een taart bij de bakker.
Ik bak thuis zelf een heerlijke taart.

Slide 22 - Poll

dienst

Slide 23 - Woordweb

gebruiksgoed?

Slide 24 - Woordweb

verbruiksgoed?

Slide 25 - Woordweb

zelfvoorziening?

Slide 26 - Woordweb

Is Youtube een goed of een dienst?
A
Goed
B
Dienst

Slide 27 - Quizvraag

Je gaat naar de schoonheidsspecialist is hier sprake van een goed of dienst?
A
Goed
B
Dienst

Slide 28 - Quizvraag

Je koopt een nieuwe playstation. Is een playstation een goed of een dienst?
A
Goed
B
Dienst

Slide 29 - Quizvraag

GOEDEREN
DIENSTEN

Slide 30 - Sleepvraag

Slide 31 - Video

Maak de intro van hoofdstuk 1 en opdracht 1 t/m 4 (blz 10)

Slide 32 - Tekstslide

Maken
Opdracht 1 t/m 6

timer
10:00

Slide 33 - Tekstslide

Bedenk een voorbeeld
van zelfvoorziening.

Slide 34 - Woordweb

Wat had je op dit moment
nog willen doen?

Slide 35 - Woordweb

Als je heel veel geld had,
wat zou je dan willen kopen?

Slide 36 - Woordweb

Wat is de beste omschrijving van schaarste
A
Schaarse producten zijn zeldzaam.
B
Door schaarste kunnen mensen bijna niks kopen
C
Door beperkte middelen ontstaat schaarste.
D
Schaarste ontstaat doordat mensen te weinig willen kopen.

Slide 37 - Quizvraag

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Prioriteiten stellen
C
Behoeftes
D
Consumeren

Slide 38 - Quizvraag

Wat gaan we doen?
Nakijken 1.1 opdr 1 t/m 6
Uitleg 1.1
Filmpje
Opdrachten maken

Slide 39 - Tekstslide

Oefeningen

Slide 40 - Tekstslide

1.1 Wat wil je kopen?
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften.
  • Je weet dat je met goederen en diensten in je behoeften kunt voorzien.
  • Je kent het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening.
  • Je weet hoe je een geldbedrag juist opschrijft.
  • Je kan een gemiddelde uitrekenen.

Slide 41 - Tekstslide

Betalen met munten
Munt in Europa

Andere munteenheden

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Schaarste
Producten zijn schaars
  • Te weinig tijd
  • Te weinig middelen (geld)

Daarom moet je keuzes maken = prioriteiten stellen


Slide 44 - Tekstslide

Hoe schrijf je bedragen op?
Gebruik voor je getal
Altijd twee getallen achter de komma behalve bij hele bedragen
Bij duizendtallen schrijf je een punt bijvoorbeeld: 
30.000 of 64.200.728

Slide 45 - Tekstslide

Gemiddelde berekenen

Slide 46 - Tekstslide

Hoe bereken je het gemiddelde?
Van 4 en 8
Tel de getallen bij elkaar op 
4+8= 12 
Deel het door het aantal getallen dat je bij elkaar op hebt geteld 12:2= 6

Slide 47 - Tekstslide

Maken
Opdracht 1 t/m 9 van paragraaf 1.1 
timer
10:00

Slide 48 - Tekstslide

Maken
Opdracht 7 t/m 9 (blz 13)
 1 t/m 5 van herhaling
timer
10:00

Slide 49 - Tekstslide

Keuzestress
Je begrijpt dat economie gaat over het maken van keuzes en je kan met voorbeelden toelichten dat je niet alles kunt kopen met een beperkt inkomen.

Slide 50 - Tekstslide

Wat ging niet goed in de les?

Slide 51 - Open vraag

PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Medicijnen
Vitaminepillen
Benzine
Smartphone
Televisie
Bed
Groente en fruit
Auto
Beroepsopleiding

Slide 52 - Sleepvraag

PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Medicijnen
Vitaminepillen
Benzine
Smartphone
Televisie
Bed
Groente en fruit
Auto
Beroepsopleiding

Slide 53 - Sleepvraag